Dossier Vervanging F16 – deel 1
In een vorig artikel (herlees
hier) presenteerden we u de gedoodverfde opvolger van de F16, de Joint
Strike Fighter (JSF) of F35 Lightning II.
In een volgende reeks bijdragen onderzoeken we of de JSF ook de beste keuze is
voor België.
Eén van de meest ingrijpende beslissingen was de keuze voor
één enkel vliegtuigtype voor de drie ‘klanten’ de Air Force, de Navy (Zeemacht/Marine)
en de Marines (Korps
Mariniers). Om deze beslissing goed te kunnen begrijpen vroegen we de
Amerikaanse autoriteiten en de firma Lockheed Martin om de achtergrond van deze
beslissing te duiden. Hieronder de neerslag van de ontvangen antwoorden van de
leidinggevende dienst voor het programma, het Joint Program Officie (Joe
DellaVedova, Public Affairs Director) en van Lockheed Martin (Alison
Orne, Communications rep. en Yung A Le, verantwoordelijke Noord Europa).
De vragen
Wij stelden vijf vragen waarvan er twee behandeld worden in
dit artikel, namelijk:
Kunt u mij informeren over de redenen waarom de VS beslisten
om slechts één enkel vliegtuigtype te ontwikkelen voor de Air Force, Marines en
Navy?
Tevens, hoe kan men met één enkel vliegtuigtype
verschillende opdrachten in verschillende omstandigheden optimaal uitvoeren?
De drie andere
technische vragen, die eveneens gesteld werden, die zullen behandeld worden in
de volgende artikels.
Opmerkelijk is dat in hun antwoorden de klemtoon anders
ligt. Bij Lockheed Martin (LM) gaat het vooral over de kostenbesparingen die door
de schaalvergroting kunnen gerealiseerd worden. Ze verwijzen daarbij expliciet
naar de talrijke gemeenschappelijke onderdelen voor de drie versies. Het Joint
Program Office (JPO) wijst eveneens op de kostenbesparingen door de
schaalvergroting, maar wijst vooral op het feit dat de drie versies zeer
verschillend zijn en wil zo (zonder het met zoveel woorden te zeggen) vooral
aantonen dat elke versie wel kan geoptimaliseerd worden voor de specifieke
opdrachten. Voorts verduidelijkt het JPO dat de indienstneming van de F35 de
mogelijkheid biedt om het actueel aantal verschillende vliegtuigtypes te
verminderen. De F35A (voor de Luchtmacht) is voorzien om zowel de F16 als de
A10 (Close Air Support, CAS) te vervangen. De F35B (Marinierkorps) wordt de
opvolger van de AV-8B en de F/A 18 A/C/D Hornet. De F35C (Navy) zal dienst doen
naast de huidige F/A 18 E/F ‘Super Hornet’ vloot. De nogal scherpe reacties
hierop volgen in een andere bijdrage.
Dat het JPO beklemtoont dat elke versie anders is (maar enkel verwijst naar de afwijkingen in verband
met het opstijgen en landen zonder de impact ervan op het design) begrijp ik
als een poging om aan te tonen dat elke versie voor zijn specifieke opdracht wel kan geoptimaliseerd worden: “Het is een ware uitdaging om één vliegtuig
te ontwerpen dat in staat is om de unieke en gespecialiseerde opdrachten voor
de Luchtmacht, Zeemacht en het Korps Mariniers uit te voeren. Daarom is de F35
Lightning II niet één vliegtuig maar een familie van drie onderscheiden
vliegtuigen.”
Gemeenschappelijk is de verwijzing naar de kerncapaciteiten
die aanwezig zijn in de drie versies: de beperkte zichtbaarheid voor
vijandelijke radars (stealth) die in combinatie met geavanceerde sensoren het
vliegtuig meer kansen biedt om radars te ontwijken en dieper in vijandelijk
gebied door te dringen. Dat is de essentie van de ontvangen antwoorden op de
gestelde vragen.
Economie dicteert de technologie
Volgens Lockheed Martin was deze keuze ingegeven door economische
argumenten en ondanks het feit dat elk van de drie ‘klanten’ een aangepaste
versie werd gemaakt, zouden volgens LM minstens 85 % van de onderdelen
gemeenschappelijk zijn. Dat drukt de productiekosten en volstaat één
assemblagelijn voor de drie versies, aldus nog LM.
Dat de keuze voor één basistype (en de deelneming van
meerdere partners) zorgt voor een schaalvergroting is logisch. Meer vliegtuigen
produceren doet de aankoopprijs dalen en ook het onderhoud wordt goedkoper. Maar
daar worden vooral de VS en in mindere mate de partners die deelnemen aan de
productie, beter van. Niet noodzakelijk de landen die pas achteraf de JSF kopen
‘off the shelf’.
Terzijde, om de politieke keuze voor dit zeer duur project voor
de VS maatschappelijk verteerbaar te maken, zorgde de firma ervoor om zo veel
mogelijk Amerikaanse staten te laten participeren in de productie en werden vanaf
het begin de luchtmachtbasissen voor de JSF gespreid over zeven staten. Het is voorts
ook duidelijk dat LM heel veel aandacht besteedt aan lobbying en marketing.
Deze zijdelingse bedenking is vooral voor België niet onbelangrijk vermits hier
het draagvlak voor defensie veel lager ligt dan in de VS en de kansen op economische
return (rechtstreekse of onrechtstreekse industriële participatie) die ook
tewerkstelling genereren, gering zijn. Dan spreken we nog niet over de
regionale gevoeligheden waarbij Vlaanderen bijna automatisch de verliezende
partij zou kunnen zijn - indien alleen industriële participatie als economische
return wordt gezien. Maar daarover meer in een van de volgende bijdragen.
De keuze van de VS om één enkel vliegtuigtype (in drie
verschillende versies) in dienst te nemen werd voorgelegd aan verschillende
specialisten (gewezen gevechtspiloten, specialisten software en academici) voornamelijk
uit Nederland en België. De neerslag van hun bevindingen roept toch vragen op.
Een voorlopige conclusie
Om al die gespecialiseerde opmerkingen verstaanbaar te maken
voor leken beperken we ons tot de kritiek op de basisredenering. Tussen de drie
versies zijn er twee die inzake operationele behoeften veel gemeen hebben: de
versie A (voor de Luchtmacht) en de versie C (voor de Zeemacht). De derde
versie ‘B’ (voor de Marines/Special Forces) is heel verschillend wegens zijn
STOVL capaciteit (Short Take Off, Vertical Landing). Het verzoenen van vooral
deze laatste versie met de twee andere maakt dat het concept en design van de
JSF niet eenvoudig was en er ongetwijfeld compromissen dienden gemaakt te
worden. We kunnen enkel vaststellen dat van de meer dan drieduizend vliegtuigen
er hooguit vierhonderd twintig van het type STOVL voorzien zijn, waarvoor in
België en veel ander landen helemaal
geen behoefte bestaat. Sommigen stellen zich daarbij ook vragen over de volgens
LM 85 % gemeenschappelijke onderdelen. Kortom, de Amerikaanse keuze heeft duidelijk ook nadelen, die zowel
een rol spelen in de dure prijszetting als in de niet-optimalisatie van de
capaciteiten van elke versie afzonderlijk.
Lockheed Martin antwoordde gedeeltelijk op deze kritiek door
te stellen dat eventuele nadelen opgevangen worden door de toegevoegde
capaciteiten. Bij voorbeeld, wijst men erop dat voor de luchtsuperioriteit
(luchtgevechten met vijandige toestellen) de JSF de tegenstander vroeger kan
zien dan dat het zelf gezien wordt, waardoor een klassiek luchtgevecht wordt
voorkomen. Maar deze voorsprong verliest aan kracht naarmate het programma
vertraging oploopt. De potentiële tegenstrevers – Rusland en China – zitten
evenmin stil en zullen binnen afzienbare tijd ook over dergelijke geavanceerde
systemen beschikken waardoor de ‘stealth’ capaciteit minder belangrijk wordt.
Daarenboven geeft men ook toe dat dit enkel vooruitzichten
zijn - al deze capaciteiten konden nog niet volledig worden uitgetest. Daarom
kan de JSF momenteel niet vergeleken worden met de andere kandidaten waarvan de
capaciteiten en zwaktes wel gekend zijn.
Tegenover de proefondervindelijke bewezen mogelijkheden van
de concurrenten staat er een beloftevolle brochure van een vliegtuig dat nog
volop in ontwikkeling is en waarvan de testfase nog enige tijd zal duren. Pas
na het beëindigen van deze testen zal een vergelijking mogelijk zijn tussen
alle kandidaten voor de vervanging van de F16.
Dat de JSF het beste en betaalbare
vliegtuig ‘wordt’ is niet onmogelijk maar momenteel kennen we zijn
technologische voorsprong enkel door de glanzende marketingbrochures en verzorgde
presentaties.
Gokken over het aantal vliegtuigen
De schaalvergroting en de daaraan verbonden goedkopere prijs
voor aankoop en onderhoud stelt ook vragen. Aanvankelijk was Lockheed Martin
overtuigd dat ze meer dan vijfduizend vliegtuigen zouden kunnen slijten. In een
vertrouwelijke presentatie aan de Nederlandse industrie in 2005 gaat men er van
uit dat er 5.500 vliegtuigen zullen geproduceerd worden. Daarin zijn de
aanvankelijk vijfentachtig exemplaren die Nederland zou kopen inbegrepen. Dat
aantal is ondertussen wel gedaald tot zevenendertig exemplaren en ook andere
landen verlaagden hun bestelling gevoelig.
Tijdens de briefing op 11 september 2014 kregen we
verschillende cijfers te zien. Om de voordelen van de schaalvergroting aan te
tonen, vermeldden ze 3.815 exemplaren, waarvan 750 het ‘verhoopte’ aantal voor
landen die niet deelnamen aan het project. Voor zover de partners ook de
geplande aantallen kopen gaat het dus om 3.052 vliegtuigen. Bij de projectie
van de geplande productie heeft men het over een minimum van 3.243 en een
maximum van 3.943.
De onduidelijkheid stopt daar niet. Israël dat negentien
exemplaren bestelde in 2010 en volgens de gegevens van LM zelf er nadien nog
eens 50 zou kopen, heeft begin december beslist om veertien bijkomende
exemplaren te bestellen. Of ze ooit tot de aanvankelijk geplande aankoop van
vijfenzeventig exemplaren zullen komen is weinig waarschijnlijk. In 2005 sprak
de chef van de Israëlische aankoopdienst nog van honderd F35. Volgens onze
laatste informatie uit Israëlische bron is de vertraging van de bestellingen en
de vermindering in aantal te wijten aan de hoge prijs, de weigering van de VS
om de broncodes vrij te geven (wat door één bron wordt betwijfeld) maar ook “de
beperkte capaciteit en radius van het toestel “.
De Israëlische aarzeling is belangrijk omdat daardoor de
geloofwaardigheid van het gehele project een ernstige deuk krijgt. De
beslissing is des te merkwaardiger omdat Israël de facto gebonden is aan een
Amerikaanse toestel en voor de betaling ervan gedeeltelijk gebruik kan maken
van de financiële steun die de VS geeft aan Israël.
Over de zevenhonderd vijftig exemplaren die men denkt te
kunnen slijten aan andere landen (Foreign Military Sales, FMS) is er nog minder
duidelijkheid. Het zou daarom interessant zijn om te weten hoeveel vliegtuigen ze
planden voor België? Veertig zoals voormalig defensieminister Pieter De Crem
nodig vond?
Gokken over de prijs
Vermits LM beweert dat het aantal geproduceerde vliegtuigen
een invloed heeft op de prijs, zou de prijs moeten stijgen wanneer de productievooruitzichten
dalen. Een productiedaling van 5.500 naar 3.052, meer dan 40 %, kan toch niet
genegeerd worden? Dat de prijsbepaling een complexe materie is willen we best
geloven, maar dan volstaat het niet om zo maar een prijs van zeventig miljoen
euro als naakte stuksprijs te vermelden. Het JPO spreekt zelfs over een stuksprijs
van 80 miljoen dollar of 65 miljoen euro.
Ondertussen werden nieuwe bedragen publiek gemaakt. Zo
maakte het Noorse ministerie van Defensie via een mededeling bekend dat ze voor
de geplande tweeënvijftig JSF/F35A 66 miljard Noorse kronen voorziet. Een
schatting die naar alle waarschijnlijkheid (en traditioneel voor aankopen met
publieke fondsen) eerder aan de lage kant ligt. Dat maakt omgerekend ongeveer
7,7 miljard euro of 144 miljoen euro per vliegtuig.
Voor alle duidelijkheid: deze prijs van grosso modo 150 miljoen
euro is de systeemprijs, of de naakte stukprijs plus alle noodzakelijke initiële
toebehoren, waaronder opleiding, wisselstukken, enz. Maar vermits LM beweert
dat de naakte eenheidsprijs (inclusief motor) slechts zeventig miljoen euro, of
nog minder, zou kosten, betekent dit dat de initiële tewerkstelling en
instandhouding van de JSF veel méér kost dan de naakte stukprijs. Wat daarna
volgt, de jaarlijkse operationele kosten en het onderhoud, is al even
belangrijk want geschat op zo’n zes à zeven miljoen euro per vliegtuig.
Tenminste, wanneer de piloten ook voldoende vlieguren voor de training krijgen.
Iets dat vanzelfsprekend zou moeten zijn, maar in België nooit was.
Voor Nederland, dat net zoals Noorwegen een deelnemende
partner is in dit project, zouden de zevenendertig F35A dan neerkomen op een
investering van 5,33 miljard euro. De jaarlijkse exploitatiekosten werd in een
recent document (jaarrapport 2013) van het defensie ministerie bepaald op 283
miljoen euro (voor 37 vliegtuigen). Uitgaande van een minimale systeemprijs
voor België van 150 miljoen euro, zou het prijskaartje voor ons land (veertig
toestellen) zes miljard euro bedragen en dient er nadien jaarlijks zo’n 306
miljoen euro voorzien te worden voor de exploitatiekosten.
Gezien de blijvende onduidelijkheid en het ontbreken van een
verifieerbare systeemprijs zullen we in de volgende bijdragen nog terugkomen op
dit probleem.
Joint Program Office (JPO) maakt zich zorgen
Blijkbaar heeft het projectmanagement (JPO) wel meer
problemen dan enkel de kostprijs voor de instandhouding. Diverse technische
problemen baren eveneens ernstige zorgen. Uit een vertrouwelijk document ‘for
official use only’ (27.10.2014) maakt de JSF verantwoordelijke, luitenant
Generaal Chris Bogdan (USAF) zich onder meer zorgen over de problemen met de
motor, het (te) hoge geluidsniveau, de toenemende vertraging in het programma, de
beschikbaarheid voor nucleaire opdrachten (dual capability) en de zeer geringe operationele
beschikbaarheid van de actuele vloot.
Waar hij zelfs nog niet over sprak in dit document zijn de grote
problemen met de software. In een
publicatie van het Canadese ministerie van Defensie (update 2014) lezen we
het volgende (vrije vertaling): Software
blijft het meest uitdagende technisch risico voor het F-35 programma. De
vertragingen en de beperkingen in de geleverde software vertragen ook het
testprogramma waardoor het risico toeneemt dat de initiële operationele capaciteit
eveneens zal moeten uitgesteld worden. Deze informatie wordt dan afgerond
met de laconieke mededeling ‘Dat het JPO
er alle vertrouwen in heeft dat de voorziene operationele tijdlimiet zal
gerespecteerd worden.’ Weinig geruststellend na de reeds opgelopen grote
vertragingen van dit ambitieus programma.
Een voorlopig conclusie is dat
het JSF-F35 project nog heel veel belangrijke vragen oproept. Het zou de
politieke beleidsverantwoordelijken moeten
aanzetten tot voorzichtigheid en om – nu er voor België nog een echte
keuzemogelijkheid is – geen overhaaste beslissing te nemen.
In de volgende bijdrage zoeken we een antwoord op de vraag
of België voor dezelfde militaire uitdaging staat als de VS en of enkel de F35A
daarvoor in aanmerking komt. Subsidiair is de vraag over de rol van NAVO-partners
die niet zouden beschikken over de JSF/F35. Is samenwerking dan onmogelijk, of
integendeel, is diversiteit in de middelen een pluspunt in complexe operaties?
Pierre
Therie,
kolonel stafbrevethouder o.r., gewezen defensieattaché.
Mede-oprichter vzw Charta Vlaanderen,
Lid kernredactie De Bron
Geen opmerkingen:
Een reactie posten