Brussel in cijfers
VIVES beleidspaper n° 7, april 2009
Samenvatting van de studie door het Vlaams Instituut Voor Economie en Samenleving
(Alle vermelde cijfergegevens zijn te vinden in deze studie. De volledige studie is beschikbaar op http://www.econ.kuleuven.be/vives/ )
De belangrijkste boodschap van deze studie is dat er nood is aan een volledige kosten baten analyse.
Ter Inleiding
Brussel is een bijzondere stad. Het is én een grootstad én een hoofdstad van zowel België, de Europese Unie, Vlaanderen als de Franstalige Gemeenschap.
Die bijzondere combinatie leidt tot bijkomende uitgaven. Zo zou Brussel (BHG en de 19 gemeenten) 264,4 miljoen euro bijkomende uitgaven hebben inzake transport als gevolg van de pendelarbeid naar Brussel (zie de Callataÿ (2007)). Behalve bijkomende uitgaven zijn er ook minder inkomsten voor Brussel. Hierbij wordt gedacht aan de dode hand, (geraamd op 27,5 miljoen euro in 2007) of de gemiste personenbelastingen van internationale ambtenaren (geraamd op 74,2 miljoen euro in 2007, zie de Callataÿ (2007)) en van pendelaars . Met een bevolkingsaandeel van 10% zorgt Brussel voor bijna 20% van de toegevoegde waarde in dit land. Maar een belangrijk deel van die toegevoegde waarde lekt weg uit Brussel. Want daar werken veel pendelaars uit de twee andere Gewesten. Meer concreet was Brussel in 2006 goed voor 18,9% van het BBP maar inzake primair inkomen (vergoeding voor productiefactoren) haalde Brussel slechts een aandeel van 9%. Desalniettemin zou Brussel een sponsor van de natie zijn. Volgens een studie van de NBB zou er een uitgaande transfer zijn van Brussel naar Wallonië (meer bepaald 212 miljoen euro in 2005). Indien men bovendien de transferten tussen Gewesten berekent op basis van het werkplaatsprincipe in plaats van het woonplaatsprincipe aan de inkomstenzijde, zou de uitgaande transfer vanuit Brussel een veelvoud van die 212 miljoen euro zijn.
Dergelijke argumenten moeten de stelling staven dat Brussel nood heeft aan bijkomende (federale) middelen. Er zijn nu al compensaties voor Brussel maar die zouden dus onvoldoende zijn. In het publiek discours heet Brussel ondergefinancierd te zijn. Brussel zou niet de middelen krijgen waarop het meent recht te hebben. Met de regelmaat van een klok duiken dan ook vragen op om Brussel te herfinancieren (zie bijvoorbeeld Cattoir ea. (2009)). Ook in het ontwerp van staatshervorming in 2008 vormde die herfinanciering een belangrijk luik. Het debat over de financiële toestand van Brussel wordt evenwel vanuit een beperkte invalshoek gevoerd. Dat debat wordt beter opengetrokken.
Vooreerst biedt de hoofdstedelijke functie behalve lasten ook lusten. Pendelaars zijn geen concurrenten voor Brusselse werknemers, wellicht integendeel. Het zijn ook andere overheden dan de Brusselse die geïnvesteerd hebben in het menselijk kapitaal van die pendelaars (bv. via opleiding en vorming, preventieve gezondheidszorg). Die pendelaars zorgen ook voor ‘overday spending’. De opbrengsten van de eigen Gewestelijke belastingen zijn relatief hoog in Brussel, precies omwille van de aanwezigheid van vele hoofdkwartieren van bedrijven. Door de grote specialisatie in tertiaire activiteiten die de secondaire sector –vooral gelegen in de andere Gewesten- als basis hebben en door doorgedreven specialisatie binnen zowel de tertiaire als secondaire sector blijkt indirect dat Brussel sterk afhankelijk is van de rest van België. Vervolgens is de negatieve evolutie van de personenbelasting als gevolg van de vlucht naar de stadsranden een typisch grootstedelijk fenomeen in België. Bemerk dat het activeringsbeleid of het gebrek er aan ook een impact heeft op de ontvangsten van de personenbelasting. Ten slotte is Brussel met zijn institutioneel kluwen van 4 wet- of decreetgevende instanties en 19 gemeenten zeker geen toonbeeld van goed bestuur, wat een negatieve impact heeft op de kwaliteit van de overheidsuitgaven. Zo opereren er vier overheidsdiensten voor openbaar vervoer op het Brussels grondgebied. Of zijn er 41 ministers en schepenen belast met cultuur in Brussel (zie Cattoir ea. (2009)). Een hardere budgetbeperking kan mee helpen zorgen voor een interne staatshervorming en rationalisatie van de uitgaven.
Inkomsten van het BHG (Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
Inkomsten uit de BFW (Bijzondere FinancieringsWet) (tabellen pag 22 en 23)
VG Vlaams gewest : 9,854 miljard euro (waarvan 1,5 miljoen eigen belastingen)
WG Waals gewest : 5,606 (waarvan 37,07 miljoen eigen belastingen)
BHG : 1,971 (waarvan 99,56 miljoen eigen belastingen)
Inkomsten per capita
VG : 1.621 euro
WG : 1.652
BHG : 2.032
Conclusie: BHG beschikt over de grootste inkomsten per inwoner dank zij de BFW en de eigen belastingen. Vlaanderen beschikt over de laagste inkomsten per inwoner.
De grondslag voor de herverdeling van de belastingsinkomsten gaat terug naar 1989: Sindsdien kunnen de Gewesten aanspraak maken op een zogenaamde solidariteitsbijdrage. Dat was ter compensatie van de nieuwe horizontale verdeelsleutel op basis van het aandeel van de in elk Gewest gelokaliseerde opbrengst van de personenbelasting in het totaal van de ontvangsten inzake personenbelasting. Vóór 1989 werd 1/3 van de dotatie uit de personenbelasting onder de Gewesten verdeeld volgens het bevolkingscijfer van elk Gewest, 1/3 volgens de oppervlakte van elk Gewest en 1/3 volgens de opbrengst van de personenbelasting in elk Gewest. Indien in een Gewest de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting per inwoner lager ligt dan het Rijksgemiddelde, geniet dat Gewest van een solidariteitstussenkomst. BHV is sinds 1997 een ontvanger van deze dotatie.
Naast deze ‘federale financiering kan BHG als enige nog rekenen op bijkomende inkomsten uit het “BELIRIS” samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en BHG voor haar nationale en internationale rol.
In totaal gaat het om 1,125 miljard euro sinds 1999 (waarvan slechts 800 miljoen effectief werd geïnvesteerd).
De agglomeratie (nu overgegaan naar het BHG) ontvangt opcentiemen uit de personenbelasting en onroerende voorheffing; in 2007 was dat 168,89 miljoen euro.
Dotatie gemeenschapscommissies (op basis van de BFW)
Ontvangsten 2007:
Vlaamse gemeenschapscommissie: 6 miljoen euro
Franstalige gemeenschapscommissie: 24 miljoen euro
Dotaties aan Brusselse gemeenten: 123 miljoen euro
Samengevat (Dotaties federale overheid + Beliris + Gemeenschapscommissies + dotaties Brusselse gemeenten)
beschikt het BHG over 552 mijloen euro inkomsten.
Gemiddelde gemeentelijke ontvangsten per capita (2005):
Rijk: 1427 euro
Vla: 1374
Bru: 1840
Wa: 1402
Dat betekent dat de gemeentelijke inkomsten in de Brussels gemeenten 28,9 % boven het rijksgemiddelde liggen.
Deze hoge inkomsten zijn te danken aan de hogere belasting op onroerende goederen (dus betaald door Brusselse eigenaars maar vooral ook door bedrijven die er kantoorruimten gebruiken).
Deze hogere inkomsten zijn niet te wijten aan de aanvullende belasting op de personenbelasting want die ligt heel wat lager: 6,69 % tegenover 7,47 % (Vl) en 7,13 % (Wa).
De inkomsten uit de personenbelasting voor het aanslagjaar 2007 zijn als volgt verdeeld over de gewesten:
VG (Vlaams gewest) 64,02 %
WG 27,77 %
BHG 8,22 %
Hieruit blijkt dat het aandeel in de personenbelasting (betaald door de inwoners van de gewesten) hoger ligt dan het bevolkingsaandeel in Vlaanderen en lager in BHG.
BRUSSEL EN DE INTERGEWESTELIJKE FISCALE STROMEN
Op basis van zowel inhoudelijke als statistische argumenten hebben de recente studies van de NBB en de Vlaamse administratie de berekening van de interregionale fiscale stromen gebaseerd op het woonplaatsprincipe. Heel wat overheidsuitgaven (denk aan leerplichtonderwijs, veiligheid, welzijn) situeren zich immers in de regio waar men woont. Dat is ook de reden waarom in dubbelbelastingverdragen die als doel hebben een dubbele belasting door het heffen door twee staten van een belasting op hetzelfde inkomen te vermijden, vaak wordt afgeweken van het werkplaatsprincipe ten voordele van het woonplaatsprincipe. Dergelijke afspraak, typisch voor grensarbeiders, gaat vaak gepaard met een bepaalde vergoeding die betaald wordt door de woonstaat aan de werkstaat om tussen te komen in de lasten die de werkstaat oploopt (mobiliteit, veiligheid, ...). Bovendien zijn inkomens uit een overheidsfunctie (ambtenaren) belastbaar in de staat die de ambtenaren betaalt. De plaats waar de ambtenaar werkt, speelt dus geen rol. Die regeling geldt ook voor al wie in dienst is van een instelling die door de staat worden gefinancierd en gecontroleerd, met uitzondering van de overheidsbedrijven.
Ten slotte is de plaats van inning van belastingen vaak van weinig economisch belang. Zo is de vennootschapbelasting gelieerd aan de maatschappelijke zetel, wat niet noodzakelijk de productie-eenheid is. De indirecte belastingen worden dan weer geregistreerd naar ontvangsten per ontvangkantoor. Dat verwijst eerder naar de plaats van aangifte dan naar de plaats van verkoop of consumptie of het statuut van de verbruiker. Het gros van de accijnzen op petroleumproducten wordt bijvoorbeeld in Antwerpen ontvangen. Gegeven de problemen die gepaard gaan met het werkplaatsprincipe aan de inkomstenzijde, stelt Whislade voor om voor de inkomstenzijde steeds het woonplaatsprincipe te hanteren.
De studie van de Vlaamse administratie heeft de intergewestelijke fiscale stromen in de federale begroting, de sociale zekerheid en de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten berekend voor het jaar 2005. Een fiscale stroom ontstaat zodra er een verschil is tussen de uitgaven op basis van het financieringsaandeel van die regio en de feitelijke uitgaven in die regio. De fiscale stromen worden dus bepaald door het samenspel van bijdragen en uitkeringen. De NBB daarentegen berekent enerzijds de intergewestelijke fiscale stromen wat de inkomsten van de federale overheid betreft en anderzijds de intergewestelijke fiscale stromen voor een aantal uitgavencategorieën. De fiscale stroom aan de inkomstenzijde wordt bepaald door het verschil tussen de per capita ontvangsten in de regio en die in het Rijk, vermenigvuldigd met de bevolking in de regio. De fiscale stroom aan de uitgavenzijde wordt bepaald door het verschil tussen de per capita uitgaven in het Rijk en die in de betrokken regio, vermenigvuldigd met de bevolking in de regio. De totale fiscale stroom naar of van een Gewest is dan de som van de fiscale stromen aan de ontvangstenzijde en in de diverse weerhouden uitgavencategorieën. De NBB weerhoudt aan de uitgavenzijde alleen de dotaties aan Gewesten en Gemeenschappen in het kader van de Bijzondere Financieringswet, de overheidssubsidies (in het kader van dienstencheques) en de sociale uitkeringen. De impliciete veronderstelling in de NBB benadering is dat de niet opgenomen overheidsuitgaven in gelijke mate per capita over de drie Gewesten verdeeld zijn.
Zo concludeert de NBB studie met betrekking tot bijvoorbeeld de dotaties aan de Gemeenschappen en Gewesten (exclusief de solidariteitsbijdrage) dat het Vlaams Gewest momenteel een netto-ontvanger van de intergewestelijke overdrachten via deze middelen is, terwijl voor het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het omgekeerde geldt. Dergelijke conclusie is alleen mogelijk door de bijdragezijde te negeren. Ook in de sociale zekerheid definieert de NBB studie de fiscale stromen op basis van alleen de uitgavenzijde.
Door deze afwijking in de berekeningsmethode komt men tot verschillende resultaten:
Voor 2005 bedragen de intergewestelijke fiscale stromen:
Vives berekening: Vl 6039 Wa -5653 BHG -386
NNB berekening: Vl 5843 Wa -6056 BHG +212
Betekenis: Door meer uitgavenposten te betrekken in de studie worden de fiscale stromen vanuit Vlaanderen groter en nemen die vanuit Brussel naar Wallonië af.
De NBB cijfers zijn de ondergrens voor de fiscale stromen uit Vlaanderen en de bovengrens voor de fiscale stromen uit Wa en BHG.
Sociaal economische gegevens
Brussel heeft een BBP van bijna 19 % voor 10 % van de bevolking. (Vl 57 % en Wa 24 %). Voor Brussel is vooral de tertiaire sector belangrijk 88 % van het BBP, terwijl dat voor het Rijk maar 75 % is.
Uitgesplitst naar specialisaties zijn de grote producenten:
Financiële instellingen 18,17 %
Openbaar bestuur en defensie, verplichte sociale zekerheid 13,10 %
Zakelijke dienstverlening 12,72 %
Handel in onroerend goed 8,45 %
auto groothandel 7,77 %
Post en telecommunicatie 7,64 %
Conclusie BBP: De geproduceerde toegevoegde waarde van het BHG wordt direct of indirect gecreëerd door het verbruik van de andere twee gewesten. Met andere woorden, economisch is BHG afhankelijk van de andere twee gewesten.
Over de werkgelegenheid in BHG verzamelt de studie een reeks cijfers die samengevat aangeven dat Brussel het niet goed doet.
Uit de cijfers van de pendelstromen vanuit Vl (8,7 % van de Vlaamse werknemers) en Wa (9,4 %) blijkt dat Brussel veel pendelaars heeft maar dat ondanks de toename in absolute cijfers er relatief (tov aantal werknemers) geen toename is in de loop van de laatste jaren.
De werkzaamheidsgraad is in Brussel al evenmin rooskleurig en slechter dan in alle andere grote steden (behalve Luik).
Conclusies van de studie
Vermits de conclusies van deze studie anders zijn dan datgene wat we meestal horen, zullen ze hopelijk voldoende stof doen opwaaien opdat iedereen eens zou durven kijken naar wat er misloopt met BHG.
Het BHG is niet ondergefinancierd, hoogstens ondergefinancierd voor de eigenlijke gewestelijke taken. Indien er sprake is van onderfinanciering, dan is die mede het gevolg van een oneigenlijke financiering door het BHG van (vooral) de Franstalige Gemeenschap. Dat gebeurt zowel direct als indirect.
De financiering van gemeenschapsmateries zowel door het BHG als door de Brusselse gemeenten verdringt gewestelijke uitgaven, in het bijzonder die in verband met economie en werkgelegenheid.
De financiering van de Franse Gemeenschap, de Brusselse gemeenten en het BHG zijn dus communicerende vaten. De financiering van het BHG kan dus niet op zichzelf worden bekeken.
Een herfinanciering uit de oude doos dreigt die hervorming nog maar eens op de lange baan te schuiven.
Om de werkzaamheidsgraag op te krikken wordt voorgesteld om de arbeidsbemiddeling op te splitsen zodat de VDAB en FOREM elk hun eigen actieterrein kunnen invullen.
De belangrijkste boodschap van deze studie is evenwel dat er is nood aan een volledige kosten baten analyse.
Zonder een volledige kostenbatenanalyse is het moeilijk uitsluitsel te geven of Brussel onder- dan wel overgefinancierd is. Men zou onder meer volgende posten moeten in rekening brengen:
De inkomsten van de pendelaars (hun uitgaven in Brussel)
Inkomsten door het deel van de dienstverlening van de andere gewesten vanuit Brussel.
De inbreng van de kennis (menselijk kapitaal) van de pendelaars.
Pjotr
29 april 2009
24 april 2009
La Belgique nous manque
Onder deze titel schreef Mia Doornaert op 24 april in DS een artikel dat handelt over de nefaste invloed van binnenlandse politieke twisten op onze buitenlandse politiek. Hiermee bedoelt ze dat “onze Belgische” kandidaten een belangrijke internationale topfunctie mislopen wegens de provincialistische houding van onze politici. Ze citeert onder meer De Gucht die Balkenende belachelijk maakte en laakt ook de houding van de socialisten die indertijd met de weigering om munitie te leveren aan Groot Brittannië de kansen van Dehaene om commissievoorzitter te worden kelderden. Gelijk heeft ze, maar zo wereldschokkend is het nu ook weer niet want de regel voor bijna alle landen behalve de écht chauvinistische (of ondemocratische).
Wanneer Mia Doornaert schrijft over internationale politiek, heeft ze doorgaans een uitgesproken en goed geargumenteerde mening. Jammer dat ze als verliefde Belgiciste België ten allen prijze wil verdedigen zonder te beseffen dat ‘Liefde blind maakt’, waardoor haar standpunten soms onrecht doen aan haar intellectuele capaciteiten.
Terug naar het bewuste artikel: de keuze van een Franstalige titel is schitteren. Hoewel deze titel – een uitspraak van Junckers (Lux)- in feite niets te maken heeft met de inhoud van het artikel. Waarop Junckers doelde was het verloren gegane Belgisch compromismodel. Maar ze drukt hiermee wel perfect haar innige verbondenheid met (adellijk) Franstalig België uit en mag zeker rekenen op de bijval vanuit het establishment. Alleen is haar verontwaardiging een beetje selectief. Even meedenken?
Het gebrek aan België is evident als het erop aankomt om ‘onze Belgische kandidaten’ te steunen in hun (persoonlijke) ambities om een internationale topfunctie te bekleden. Maar of dat een doorslaggevende bestaansreden is voor onze buitenlandse politiek en de diplomatie is fout of getuigt op zijn minst van een zeer enge visie op dit departement. Is het daarenboven niet eigenaardig dat ze zo chauvinistisch doet als het gaat over “Belgische kandidaten” maar een aversie heeft als anderen zouden durven spreken over “Vlaamse kandidaten”. Meer zelfs, haar selectiviteit lijkt degelijke informatie in de weg te staan, want hoe zou ze anders kunnen vergeten om het meest recente en flagrantste voorbeeld aan te halen: namelijk, dat franstalige politici ten aanzien van een Vlaamse kandidaat, in casu Luc Vandenbrande een brief stuurden naar buitenlandse ambassadeurs met het verzoek om hem NIET op te nemen op de shortlist van kandidaten voor de functie van secretaris-generaal van de Raad van Europa. Het stond parbleu in dezelfde editie op blz 18 (links onderaan weggemoffeld; maar circuleert reeds meer dan een week in de media). Hallo Mia leest u zelf ook De Standaard?
Met andere woorden, Mevrouw Doornaert verwijt de politici dat ze omwille van binnenlands politiek gekrakeel de buitenlandse politiek en Belgische invloed benadelen, zonder te beseffen dat zijzelf al even kortzichtig Belgicistisch is en er blijkbaar geen graten in vindt – of toch het vermelden niet waard - als Franstalige “landgenoten” proberen een zelfbewuste Vlaamse kandidaat te kelderen.
Cette Belgique nous manque?
Pjotr
Wanneer Mia Doornaert schrijft over internationale politiek, heeft ze doorgaans een uitgesproken en goed geargumenteerde mening. Jammer dat ze als verliefde Belgiciste België ten allen prijze wil verdedigen zonder te beseffen dat ‘Liefde blind maakt’, waardoor haar standpunten soms onrecht doen aan haar intellectuele capaciteiten.
Terug naar het bewuste artikel: de keuze van een Franstalige titel is schitteren. Hoewel deze titel – een uitspraak van Junckers (Lux)- in feite niets te maken heeft met de inhoud van het artikel. Waarop Junckers doelde was het verloren gegane Belgisch compromismodel. Maar ze drukt hiermee wel perfect haar innige verbondenheid met (adellijk) Franstalig België uit en mag zeker rekenen op de bijval vanuit het establishment. Alleen is haar verontwaardiging een beetje selectief. Even meedenken?
Het gebrek aan België is evident als het erop aankomt om ‘onze Belgische kandidaten’ te steunen in hun (persoonlijke) ambities om een internationale topfunctie te bekleden. Maar of dat een doorslaggevende bestaansreden is voor onze buitenlandse politiek en de diplomatie is fout of getuigt op zijn minst van een zeer enge visie op dit departement. Is het daarenboven niet eigenaardig dat ze zo chauvinistisch doet als het gaat over “Belgische kandidaten” maar een aversie heeft als anderen zouden durven spreken over “Vlaamse kandidaten”. Meer zelfs, haar selectiviteit lijkt degelijke informatie in de weg te staan, want hoe zou ze anders kunnen vergeten om het meest recente en flagrantste voorbeeld aan te halen: namelijk, dat franstalige politici ten aanzien van een Vlaamse kandidaat, in casu Luc Vandenbrande een brief stuurden naar buitenlandse ambassadeurs met het verzoek om hem NIET op te nemen op de shortlist van kandidaten voor de functie van secretaris-generaal van de Raad van Europa. Het stond parbleu in dezelfde editie op blz 18 (links onderaan weggemoffeld; maar circuleert reeds meer dan een week in de media). Hallo Mia leest u zelf ook De Standaard?
Met andere woorden, Mevrouw Doornaert verwijt de politici dat ze omwille van binnenlands politiek gekrakeel de buitenlandse politiek en Belgische invloed benadelen, zonder te beseffen dat zijzelf al even kortzichtig Belgicistisch is en er blijkbaar geen graten in vindt – of toch het vermelden niet waard - als Franstalige “landgenoten” proberen een zelfbewuste Vlaamse kandidaat te kelderen.
Cette Belgique nous manque?
Pjotr
15 april 2009
Akelig radicaal
Hoewel mijn lezers weten dat ik zeer zuinig ben als het gaat over de problematiek van de religieuze en politieke radicalisering door de islam, wil ik in deze Paasperiode toch even ingaan op een artikel in de e-knack (09/04) over “Religieuze radicalisering is geen misdaad”. (voor e abonnees: in bijlage het artikel - auteur Jan Stevens).
Twee ‘experten’ worden aan het woord gelaten om de stelling van de Britse historicus Burleigh te bestrijden. Die poneert dat het Westen te tolerant is tegenover de radicale islam en het terrorisme. "Islamisten brengen een soort van collectieve afkeuring voor onze westerse manier van leven in de maatschappij", schrijft hij. "In plaats van via politieke, legitieme weg veranderingen na te streven, doden ze mensen”.
Rik Coolsaet, SP.A getrouwe en professor internationale politiek verwijt hem radicale islam en jihadterrorisme op één hoop te gooien. Je moet een onderscheid maken tussen religieus en politiek radicalisme is zijn standpunt. Religieuze radicalisering is misschien akelig voor de samenhang in een samenleving, maar is een gevolg van het zoeken naar identiteit." "Er is geen oorzakelijk verband tussen mensen die religieus radicaliseren en het terrorisme. Het is niet omdat je religieus radicaliseert dat je dat ook politiek zult doen"
Luc Verheyden, terrorisme-expert en adjunct-directeur van OCAD (Coördinatie Orgaan voor de Dreigingsanalyse) verklaart dat “Radicalisering geen misdaad is”. "Zolang je als radicaal binnen onze tolerante wetgeving blijft, is er geen probleem." "Omdat wij vrijheid hoog in het vaandel voeren, is het niet wenselijk om tegen religieuze radicale meningen op te treden, zolang die niet uitmonden in daden die onze democratische rechtsstaat in gevaar brengen." "Als je als staatsbestel in de democratische rechten van mensen wilt ingrijpen, ben je zelf ondemocratisch bezig", aldus Verheyden.
Zelden wordt van een zichtbaar fenomeen - de religieuze én politieke radicalisering van de Islam – zo’n een verschillende analyse gemaakt. Wie heeft het bij het rechte eind? Wie is de verdraagzame en wie de onverdraagzame? Waar zijn we het wel over eens? Voldoende reden om bij dit artikel stil te staan. Eens ‘Anders’ pogen om een aanzet tot antwoord te geven op enkele belangrijke vragen:
1. Is een ‘radicale’ godsdienstbeleving een mogelijke broedplaats voor intolerantie en maatschappelijk geweld?
Ik denk dat de geschiedenis ons leert dat het antwoord op deze vraag JA is. Het is niet altijd zo gelopen, maar ontsporingen vanuit een radicaal religieuze beleving zijn een reële mogelijkheid. De islam draagt dit risico vooral in zich wegens de inherente verwevenheid van zowel godsdienstige als maatschappelijke regels en normen. Bovendien blijkt dat binnen de diversiteit van de islam een radicale individuele én collectieve beleving kan gedijen, meer zelfs, dat ze kan rekenen op een relatief groot maatschappelijk draagvlak. Dat bleek onder meer tijdens de massale publieke toejuichingen in de Arabische wereld toen bekend werd dat de Twin Towers door jihadstrijders waren vernield.
2. Is godsdienst onderdeel van een eigen identiteit?
Ongetwijfeld maakt de religieuze beleving (of het weren ervan) deel uit van zowel de individuele als collectieve eigenheid. Deze collectieve eigenheid, identiteit, kan bij voorbeeld verwijzen naar de gemeenschappelijke ‘christelijke wortels’ van onze West-Europese beschaving. Dat een bepaalde intellectuele elite het moeilijk heeft om dit te erkennen maar tegelijk begrip heeft voor een radicale beleving van de islam als onderdeel van de zoektocht naar identiteit, is meer dan een paradox. Het is wellicht ook een verklaring waarom de toenemende islamisering van West-Europa genegeerd wordt of enkel als ‘akelig’ (irritant, vervelend) wordt ervaren. In elk geval is het opvallend dat deze intellectuelen de eigen identiteit, of ten minste het religieuze aspect ervan, kritischer benaderen dan de religieuze identiteit van de islamgemeenschap waarvan sommige normen en regels nochtans haaks staan op onze maatschappelijke waarden en normen. Maar wat nog moeilijker te verklaren valt is dat men geen vragen stelt wanneer de islamgemeenschap steeds nadrukkelijker haar waarden en normen naar voor schuift als dé norm. Het tegengestelde van integratie en verdraagzaamheid.
3. Valt vrijheid en democratie niet te rijmen met (pro-actieve) maatregelen tegen excessen?
Het meest problematisch lijkt mij niet het ontbreken van een klaar en duidelijk antwoord van de West-Europese bevolking (of ten minste van haar elite), hoe belangrijk ook, maar de stilzwijgende steun van de gematigden islamgemeenschap aan de radicalisering binnen haar gemeenschap. Wanneer een ganse gemeenschap gestigmatiseerd wordt door een kleine minderheid extremisten (dat beweert men althans) zou men mogen verwachten dat deze gematigde meerderheid publiek de extremisten met de vinger wijst, meer zelfs, hen het recht ontzegt om zich op te werpen als de vertegenwoordigers van hun religieuze gemeenschap, hen indien nodig bekampt met alle democratische middelen. Helaas is dat niet of nauwelijks het geval waardoor er geen onderscheid is tussen fundamentalisten en gematigden. Zolang de islamgemeenschap – de éérste die tekortgedaan wordt door het fundamentalisme en dus recht van spreken heeft – verkiest om te zwijgen, te gedogen en bij sommige gelegenheden deze strekking te steunen, kan men niet verwachten van de West-Europese autochtone bevolking dat ze selectief is in haar (on)verdraagzaamheid.
Mag ik even de parallel trekken met de culturele situatie in België, waar Walen en Franstalige Brusselaars het vertikken om de beperkte groep Franskiljons in Vlaanderen aan te manen om Nederlands te leren, om zich te integreren. Welnu, net zoals de Franstaligen het een fundamenteel mensenrecht vinden om Frans te mogen spreken van Verviers tot in De Panne, vinden moslims het vanzelfsprekend dat ze alle wettelijke faciliteiten krijgen om hun religieuze normen en waarden toe te passen in België en gans West-Europa. Hiermee ondergraven ze een fundament van onze West-Europese beschaving: de seculiere Staat.
De voornaamste reden voor de migratie van allochtonen, ongeacht hun levensbeschouwing, is de aantrekkelijke materiële welstand en tolerantie ten aanzien van de levensbeschouwelijke diversiteit in Europa. Het armoedig – meestal ook gedicteerd - leven in het thuisland ruilen voor een beter leven in België heeft echter ook zijn grenzen: het moet betaalbaar en vooral ook eerlijk blijven. De verworven materiële en geestelijke welstand heeft Europa letterlijk en figuurlijk veel bloed en zweet gekost. Het is niet gratis. Daarenboven mag de geïmporteerde armoede geen argument/oorzaak worden van een ontregelende criminaliteit die het sociaal weefsel van de autochtone gemeenschap vernietigt. Het is zo dikwijls gevraagd, gesmeekt zelfs, maar blijkbaar slaagt niemand erin om ‘redelijke’ regels te voorzien waarmee zowel autochtonen als allochtonen kunnen (samen)leven. De verantwoordelijkheid is minstens gedeeld. Dat partij-politieke verantwoordelijken dit moeilijk proces misbruiken voor electoraal gewin is pervers en absoluut uit den boze. Net zoals de dictatuur van het politiek correcte denken, dat vooral de polemiek voedt en erger nog, stigmatiseert in plaats van te bouwen aan een maatschappelijk draagvlak voor hun opvattingen. Ze maken het de tegenstanders wel heel gemakkelijk.
Indien de moslimgemeenschap in gebreke blijft in haar expliciete veroordeling van het fundamentalisme en een deel van de autochtone elite de ongemakken van de integratie van een snel aangroeiende nieuwe gemeenschap afdoet als onverdraagzaam, kan op afzienbare termijn een situatie ontstaan waarbij de geïmporteerde religieuze en maatschappelijke regels en normen dé wettelijk beschermde regels worden van een nieuwe democratische meerderheid.
Op dat ogenblik zal de tegenstelling niet meer gaan tussen godsdienstvrijheid versus (socio-) religieuze verplichtingen, maar tussen onze Westerse waarden en vrijheid en de democratie. Dan pas zal elke keuze ‘akelig radicaal’ worden.
Pjotr
Twee ‘experten’ worden aan het woord gelaten om de stelling van de Britse historicus Burleigh te bestrijden. Die poneert dat het Westen te tolerant is tegenover de radicale islam en het terrorisme. "Islamisten brengen een soort van collectieve afkeuring voor onze westerse manier van leven in de maatschappij", schrijft hij. "In plaats van via politieke, legitieme weg veranderingen na te streven, doden ze mensen”.
Rik Coolsaet, SP.A getrouwe en professor internationale politiek verwijt hem radicale islam en jihadterrorisme op één hoop te gooien. Je moet een onderscheid maken tussen religieus en politiek radicalisme is zijn standpunt. Religieuze radicalisering is misschien akelig voor de samenhang in een samenleving, maar is een gevolg van het zoeken naar identiteit." "Er is geen oorzakelijk verband tussen mensen die religieus radicaliseren en het terrorisme. Het is niet omdat je religieus radicaliseert dat je dat ook politiek zult doen"
Luc Verheyden, terrorisme-expert en adjunct-directeur van OCAD (Coördinatie Orgaan voor de Dreigingsanalyse) verklaart dat “Radicalisering geen misdaad is”. "Zolang je als radicaal binnen onze tolerante wetgeving blijft, is er geen probleem." "Omdat wij vrijheid hoog in het vaandel voeren, is het niet wenselijk om tegen religieuze radicale meningen op te treden, zolang die niet uitmonden in daden die onze democratische rechtsstaat in gevaar brengen." "Als je als staatsbestel in de democratische rechten van mensen wilt ingrijpen, ben je zelf ondemocratisch bezig", aldus Verheyden.
Zelden wordt van een zichtbaar fenomeen - de religieuze én politieke radicalisering van de Islam – zo’n een verschillende analyse gemaakt. Wie heeft het bij het rechte eind? Wie is de verdraagzame en wie de onverdraagzame? Waar zijn we het wel over eens? Voldoende reden om bij dit artikel stil te staan. Eens ‘Anders’ pogen om een aanzet tot antwoord te geven op enkele belangrijke vragen:
1. Is een ‘radicale’ godsdienstbeleving een mogelijke broedplaats voor intolerantie en maatschappelijk geweld?
Ik denk dat de geschiedenis ons leert dat het antwoord op deze vraag JA is. Het is niet altijd zo gelopen, maar ontsporingen vanuit een radicaal religieuze beleving zijn een reële mogelijkheid. De islam draagt dit risico vooral in zich wegens de inherente verwevenheid van zowel godsdienstige als maatschappelijke regels en normen. Bovendien blijkt dat binnen de diversiteit van de islam een radicale individuele én collectieve beleving kan gedijen, meer zelfs, dat ze kan rekenen op een relatief groot maatschappelijk draagvlak. Dat bleek onder meer tijdens de massale publieke toejuichingen in de Arabische wereld toen bekend werd dat de Twin Towers door jihadstrijders waren vernield.
2. Is godsdienst onderdeel van een eigen identiteit?
Ongetwijfeld maakt de religieuze beleving (of het weren ervan) deel uit van zowel de individuele als collectieve eigenheid. Deze collectieve eigenheid, identiteit, kan bij voorbeeld verwijzen naar de gemeenschappelijke ‘christelijke wortels’ van onze West-Europese beschaving. Dat een bepaalde intellectuele elite het moeilijk heeft om dit te erkennen maar tegelijk begrip heeft voor een radicale beleving van de islam als onderdeel van de zoektocht naar identiteit, is meer dan een paradox. Het is wellicht ook een verklaring waarom de toenemende islamisering van West-Europa genegeerd wordt of enkel als ‘akelig’ (irritant, vervelend) wordt ervaren. In elk geval is het opvallend dat deze intellectuelen de eigen identiteit, of ten minste het religieuze aspect ervan, kritischer benaderen dan de religieuze identiteit van de islamgemeenschap waarvan sommige normen en regels nochtans haaks staan op onze maatschappelijke waarden en normen. Maar wat nog moeilijker te verklaren valt is dat men geen vragen stelt wanneer de islamgemeenschap steeds nadrukkelijker haar waarden en normen naar voor schuift als dé norm. Het tegengestelde van integratie en verdraagzaamheid.
3. Valt vrijheid en democratie niet te rijmen met (pro-actieve) maatregelen tegen excessen?
Het meest problematisch lijkt mij niet het ontbreken van een klaar en duidelijk antwoord van de West-Europese bevolking (of ten minste van haar elite), hoe belangrijk ook, maar de stilzwijgende steun van de gematigden islamgemeenschap aan de radicalisering binnen haar gemeenschap. Wanneer een ganse gemeenschap gestigmatiseerd wordt door een kleine minderheid extremisten (dat beweert men althans) zou men mogen verwachten dat deze gematigde meerderheid publiek de extremisten met de vinger wijst, meer zelfs, hen het recht ontzegt om zich op te werpen als de vertegenwoordigers van hun religieuze gemeenschap, hen indien nodig bekampt met alle democratische middelen. Helaas is dat niet of nauwelijks het geval waardoor er geen onderscheid is tussen fundamentalisten en gematigden. Zolang de islamgemeenschap – de éérste die tekortgedaan wordt door het fundamentalisme en dus recht van spreken heeft – verkiest om te zwijgen, te gedogen en bij sommige gelegenheden deze strekking te steunen, kan men niet verwachten van de West-Europese autochtone bevolking dat ze selectief is in haar (on)verdraagzaamheid.
Mag ik even de parallel trekken met de culturele situatie in België, waar Walen en Franstalige Brusselaars het vertikken om de beperkte groep Franskiljons in Vlaanderen aan te manen om Nederlands te leren, om zich te integreren. Welnu, net zoals de Franstaligen het een fundamenteel mensenrecht vinden om Frans te mogen spreken van Verviers tot in De Panne, vinden moslims het vanzelfsprekend dat ze alle wettelijke faciliteiten krijgen om hun religieuze normen en waarden toe te passen in België en gans West-Europa. Hiermee ondergraven ze een fundament van onze West-Europese beschaving: de seculiere Staat.
De voornaamste reden voor de migratie van allochtonen, ongeacht hun levensbeschouwing, is de aantrekkelijke materiële welstand en tolerantie ten aanzien van de levensbeschouwelijke diversiteit in Europa. Het armoedig – meestal ook gedicteerd - leven in het thuisland ruilen voor een beter leven in België heeft echter ook zijn grenzen: het moet betaalbaar en vooral ook eerlijk blijven. De verworven materiële en geestelijke welstand heeft Europa letterlijk en figuurlijk veel bloed en zweet gekost. Het is niet gratis. Daarenboven mag de geïmporteerde armoede geen argument/oorzaak worden van een ontregelende criminaliteit die het sociaal weefsel van de autochtone gemeenschap vernietigt. Het is zo dikwijls gevraagd, gesmeekt zelfs, maar blijkbaar slaagt niemand erin om ‘redelijke’ regels te voorzien waarmee zowel autochtonen als allochtonen kunnen (samen)leven. De verantwoordelijkheid is minstens gedeeld. Dat partij-politieke verantwoordelijken dit moeilijk proces misbruiken voor electoraal gewin is pervers en absoluut uit den boze. Net zoals de dictatuur van het politiek correcte denken, dat vooral de polemiek voedt en erger nog, stigmatiseert in plaats van te bouwen aan een maatschappelijk draagvlak voor hun opvattingen. Ze maken het de tegenstanders wel heel gemakkelijk.
Indien de moslimgemeenschap in gebreke blijft in haar expliciete veroordeling van het fundamentalisme en een deel van de autochtone elite de ongemakken van de integratie van een snel aangroeiende nieuwe gemeenschap afdoet als onverdraagzaam, kan op afzienbare termijn een situatie ontstaan waarbij de geïmporteerde religieuze en maatschappelijke regels en normen dé wettelijk beschermde regels worden van een nieuwe democratische meerderheid.
Op dat ogenblik zal de tegenstelling niet meer gaan tussen godsdienstvrijheid versus (socio-) religieuze verplichtingen, maar tussen onze Westerse waarden en vrijheid en de democratie. Dan pas zal elke keuze ‘akelig radicaal’ worden.
Pjotr
10 april 2009
Louis van Leuven – VRT: 31,30 - 0
Wat Cools en Devadder (niet) presteerden in “de Keien van de Wetstraat” waarin ze Louis Tobback interviewden, (Canvas 3 april) is een nieuw dieptepunt in de annalen van de visuele media en de VRT in het bijzonder.
Ik herinner mij dat het programma “De Keien van de Wetstraat” aangekondigd werd als het programma waarin men zou peilen naar de mens achter een belangrijk politicus uit de Wetstraat. In het begin kregen we ook enkele serene gesprekken op hoog niveau met interesse voor de mens en zonder enige vooringenomenheid. Alle politieke tenoren zonder onderscheid van partijpolitieke achtergrond kwamen aan bod. Sommigen hadden de Wetstraat al lang achter zich gelaten maar goed ook Wilfried en Miet, zijn lieve derde vrouw, waren welkom. Dat menselijke was aanlokkelijk. Maar het laatste interview met Louis Tobback voldeed in geen enkel opzicht aan dit doel. De electorale partijpolitieke monoloog van Tobback, waartegen geen van beide opgewassen leken is niets minder dan misbruik van zendtijd van de openbare Vlaamse televisieomroep.
Er is een tendens waarneembaar bij de ‘ondervraagden’ om zich niet meer de mond te laten snoeren. Om desnoods na een volgende vraag van de journalist het antwoord op de vorige vraag af te maken. Dat is goed want antwoorden van maximaal 15 seconden zijn zelden relevant. Maar als Louis van Leuven gewoon zijn zeg mag doen en een karikatuur maakt van dergelijk interview, dan is dat een brug te ver. Het doet mij twijfelen aan de professionele capaciteiten (of was het een voorkeursbehandeling wegens politieke sympathie?) van beide journalisten.
Dat we niks te weten kwamen over de mens van Leuven is duidelijk, maar bij het herbeluisteren van de monoloog vond ik evenmin een degelijk geargumenteerd betoog, alleen electorale prietpraat van een gefrustreerd stuurman aan de wal.
Louis bespeelde het publiek door ze angst aan te jagen voor de dramatische situatie die zonder socialisten nog véél erger zou zijn. Hij ondersteunt dit door, ik citeer: “ een bijzondere dramatische situatie; de werklozen vallen bij bosjes” en verder “men zal snijden in de gezondheidszorg en kappen in de sociale zekerheid in het algemeen”. Zou het hem ontgaan zijn dat de problemen van vandaag voor een deel te wijten zijn aan 8 jaar Sinterklaas politiek van Paars? De notionele belastingaftrek, een georganiseerde plundering van de 'staatskas'?
Al even gratuit was het om, ik citeer “Die mens van Ieper, ik herinner mij die zo goed niet meer” verantwoordelijk te stellen voor de actuele financiële en economische crisis.
“De verantwoordelijkheid van Leterme in wat ons overkomt in dit land op dit ogenblik is verpletterend”. Verder “in deze bijzonder dramatische situatie, … en op dat ogenblik heeft men tijd om spelletjes ter spelen … wij zijn daar in grote mate het slachtoffer van de valse beloften die zijn gemaakt door de man uit Ieper”. Met als toemaatje een verwijzing naar de ontsnapping van gevangenen in Dendermonde.
Tenslotte slaagde hij erin om ook De Gucht te bedenken met een sneer: “hij die de wet laat aanpassen om zijn mandaat als Europees commissaris te kunnen combineren met zijn burgemeesterschap van Berlare”.
Subliem was hij op het einde toen hij droogweg bekende, ik citeer: “natuurlijk ben ik op campagne …”. Dat Cools en Devadder dit niet door hadden en hem zijn gang lieten gaan is alleen mogelijk in een medialandschap dat gebukt gaat onder politieke bevoogding.
Dat was “De Keien van de Wetstraat”, over de mens achter de politicus Tobback. Een uitzending van 31 minuten en 30 seconden. Voor alle duidelijkheid: dit was géén programma door derden.
Waarvan akte.
Pjotr
Ik herinner mij dat het programma “De Keien van de Wetstraat” aangekondigd werd als het programma waarin men zou peilen naar de mens achter een belangrijk politicus uit de Wetstraat. In het begin kregen we ook enkele serene gesprekken op hoog niveau met interesse voor de mens en zonder enige vooringenomenheid. Alle politieke tenoren zonder onderscheid van partijpolitieke achtergrond kwamen aan bod. Sommigen hadden de Wetstraat al lang achter zich gelaten maar goed ook Wilfried en Miet, zijn lieve derde vrouw, waren welkom. Dat menselijke was aanlokkelijk. Maar het laatste interview met Louis Tobback voldeed in geen enkel opzicht aan dit doel. De electorale partijpolitieke monoloog van Tobback, waartegen geen van beide opgewassen leken is niets minder dan misbruik van zendtijd van de openbare Vlaamse televisieomroep.
Er is een tendens waarneembaar bij de ‘ondervraagden’ om zich niet meer de mond te laten snoeren. Om desnoods na een volgende vraag van de journalist het antwoord op de vorige vraag af te maken. Dat is goed want antwoorden van maximaal 15 seconden zijn zelden relevant. Maar als Louis van Leuven gewoon zijn zeg mag doen en een karikatuur maakt van dergelijk interview, dan is dat een brug te ver. Het doet mij twijfelen aan de professionele capaciteiten (of was het een voorkeursbehandeling wegens politieke sympathie?) van beide journalisten.
Dat we niks te weten kwamen over de mens van Leuven is duidelijk, maar bij het herbeluisteren van de monoloog vond ik evenmin een degelijk geargumenteerd betoog, alleen electorale prietpraat van een gefrustreerd stuurman aan de wal.
Louis bespeelde het publiek door ze angst aan te jagen voor de dramatische situatie die zonder socialisten nog véél erger zou zijn. Hij ondersteunt dit door, ik citeer: “ een bijzondere dramatische situatie; de werklozen vallen bij bosjes” en verder “men zal snijden in de gezondheidszorg en kappen in de sociale zekerheid in het algemeen”. Zou het hem ontgaan zijn dat de problemen van vandaag voor een deel te wijten zijn aan 8 jaar Sinterklaas politiek van Paars? De notionele belastingaftrek, een georganiseerde plundering van de 'staatskas'?
Al even gratuit was het om, ik citeer “Die mens van Ieper, ik herinner mij die zo goed niet meer” verantwoordelijk te stellen voor de actuele financiële en economische crisis.
“De verantwoordelijkheid van Leterme in wat ons overkomt in dit land op dit ogenblik is verpletterend”. Verder “in deze bijzonder dramatische situatie, … en op dat ogenblik heeft men tijd om spelletjes ter spelen … wij zijn daar in grote mate het slachtoffer van de valse beloften die zijn gemaakt door de man uit Ieper”. Met als toemaatje een verwijzing naar de ontsnapping van gevangenen in Dendermonde.
Tenslotte slaagde hij erin om ook De Gucht te bedenken met een sneer: “hij die de wet laat aanpassen om zijn mandaat als Europees commissaris te kunnen combineren met zijn burgemeesterschap van Berlare”.
Subliem was hij op het einde toen hij droogweg bekende, ik citeer: “natuurlijk ben ik op campagne …”. Dat Cools en Devadder dit niet door hadden en hem zijn gang lieten gaan is alleen mogelijk in een medialandschap dat gebukt gaat onder politieke bevoogding.
Dat was “De Keien van de Wetstraat”, over de mens achter de politicus Tobback. Een uitzending van 31 minuten en 30 seconden. Voor alle duidelijkheid: dit was géén programma door derden.
Waarvan akte.
Pjotr
Abonneren op:
Posts (Atom)