24 december 2010

In de luwte van het aflopend jaar

ANDERS GELEZEN


Terugblikkend op 2010 zijn er twee begrippen die mijns inziens zowel het internationale als het landelijke nieuws hebben beheerst:

Machtsstrijd en Transparantie

De evolutie in het omgaan met macht – van het absolutisme naar de democratie ofte Griekse ‘volksheerschappij’ – verloopt bijzonder traag en moeizaam. De lekken dank zij de klokkenluiders doen het besef van de volkse onwetendheid toenemen en daarom alleen al was 2010 een opmerkelijk jaar.

Wikileaks
Eindelijk groeit het inzicht dat machtsmisbruik niet enkel het exclusieve ‘voorrecht’ is van criminele en terroristische organisaties. Het besef dat de officiële macht al even ongecontroleerd misbruikt wordt en dat dit kan zolang het toegedekt wordt, hetzij door ‘absolute macht’ hetzij door ‘absolute geheimhouding’. De tweedeling van de maatschappij tussen zij die weten en zij die niet weten, is wellicht de grootste ongelijkheid en de grootste miskenning van de mensenrechten. Het algemeen (of nationaal) belang was, zo blijkt steeds opnieuw, al te dikwijls slechts eigenbelang van een kaste; corruptie het resultaat van té lange machtsuitoefening. In 2010 kenden we een opzienbarende doorbraak naar meer transparantie dankzij klokkenluider Julian Assange en zijn Wikileaks. Het signaal is dubbel: de geheimhouding is niet meer waterdicht en de informatie (kennis) kan ongehinderd en massaal gedeeld worden met iedereen. Vermits kennis ook macht is, kan men hier gerust spreken van een ingrijpende verschuiving van de macht: ‘distributed power’ wordt hét begrip in de komende jaren. Maar zover zijn we nog niet.

De weerstand tegen het openbaar maken van vertrouwelijke informatie is in elk geval selectief, want toen men openheid bracht in de misdaden die staatshoofden en politieke verantwoordelijken begingen en hen in Den Haag voor een internationale rechtbank sleepte, was er applaus op álle Westerse banken. Nu blijkt dat ook in onze Westerse democratieën de officiële macht geen transparantie verdraagt. Terwijl de énige externe controleurs, de media, hun opdracht niet naar behoren uitvoerden, onder meer wegens een verregaande verstrengeling met de officiële macht. Media die nu pas, dank zij Wikileaks hun eigen macht herontdekken en alvast braafjes aan de hand lopen van Assange en zijn acolieten om de informatie verder te verspreiden. Toch blijven er nog té veel onderwerpen waarover men nauwelijks durft schrijven.

Het pedofilieschandaal
Over de pedofilieschandalen in de Belgische Kerk werd zeer lang gezwegen. Tot dit jaar, dankzij een slachtoffer die ‘uit de biecht klapte’, de etterbuil openbarstte. Sindsdien wordt er met scherp geschoten, vanuit de Kerk op het gerecht, vanuit de Commissie Adriaenssens – de stem van de slachtoffers - op de Kerk en Justitie. Nu is het de beurt aan de parlementaire macht om onderzoek te doen. Ook hier gaat het om machtsmisbruik en stelt zich een fundamentele vraag: In hoeverre de scheiding tussen Kerk en Staat een normale rechtspleging in het gedrang brengt? Ik geloof niet dat we nu al voldoende weten om te oordelen en te veroordelen. Trouwens, moeten we alles weten? Hierop ben ik geneigd neen te antwoorden. Transparantie hoeft geen voyeurisme te worden, maar tegelijk heeft géén enkele instantie het recht om misbruiken geheim te houden, zelfs niet wegens een zogenaamd, maar al evenzeer misbruikt, hoger belang. De verworven kennis moet leiden tot onomkeerbare veranderingen, maar veel belangrijker lijkt mij dat de geesten zouden evolueren.
Het Belgisch pedofiliedossier heeft nog iets anders duidelijk gemaakt: de onmacht en in zekere zin ook de slaafse onderdanigheid van de slachtoffers en hun omgeving. Het verschrikkelijk besef dat niemand het aangedane onrecht durfde aan te klagen en als ze het toch deden, niemand hen geloofde. Zelfs de rechterlijke macht tilde daar niet altijd zwaar aan. Sinds 2010 is aan dit wegkijken en ondergaan een einde gekomen. Dank zij onder meer dS, die met de publicatie van de Danneels-tapes de moed opbracht om een einde te maken aan het zwijgen. Het is nu aan de Kerk om de fouten te erkennen en de heilige gewaden te ruilen voor het boetekleed. Hoe vanzelfsprekend dat is voor de gewone mensen, toch lijkt het voor de kerkleiders niet zo evident. In zijn kerstboodschap verwijst paus Benedictus XVI naar het pedofilieschandaal en hoewel zijn schuldbekentenis gemeend klinkt, horen we ook dat niet de Kerk oorzaak is van deze misbruiken, maar het overboord gooien van normen en waarden in de ‘seventies’. De Kerk als slachtoffer van een tijdsgeest, toen alles kon - ook pedofilie. Zou de Kerk pas nu ontdekken dat ze evenmin kon weerstaan aan deze permissieve decadente evolutie of moeten we zijn uitspraak begrijpen als een weigering om verantwoordelijkheid op te nemen voor de eigen fouten?
De ondervragingen van kardinaal Danneels en aartsbisschop Léonard door de parlementaire commissie zijn weinig bemoedigend, omdat blijkbaar vooral de materiële consequenties hen afschrikken, terwijl er andere en betere redenen zijn om voorzichtig om te springen met alle verklaringen van bisschoppen én commissieleden. Zou de Kerk als geestelijke en onthechte instelling hier geen blijk moeten geven van méér grootmoedigheid en minder materiële vrees? Voor alle duidelijkheid: het gerechtelijk onderzoek had vroeger gekund en gemoeten en de pedofilie is niet beperkt tot het instituut Kerk. Maar géén van beide argumenten kunnen als excuus dienen voor wat er nu moet gebeuren. Ten gronde.

Het recht op een identiteit
Een andere machtsstrijd in België gaat over het recht op een eigen identiteit; om ergens een plek te hebben waar men als gemeenschap kan leven volgens de eigen maatschappelijke inzichten en gebruiken. De conflicten met een deel van de allochtone gemeenschap – met de meeste inwijkelingen van vreemde nationaliteit zijn er nooit problemen geweest – zijn te wijten aan hun verlangens om volgens hun eigen regels en gebruiken te kunnen leven ook al zijn ze naar hier gekomen in de wetenschap dat onze cultuur anders is. Hoe komt het bijvoorbeeld dat heel veel allochtonen geen moeite hebben om werk te vinden en zich binnen de kortste keren de taal eigen maken, terwijl anderen daar niet in slagen? Onbekwaam of ongemotiveerd of een andere werkcultuur? Is werkloosheid de oorzaak van crimineel gedrag of is crimineel gedrag lonender dan werken? Waar liggen de grenzen van de sociale ondersteuning en waar beginnen de misbruiken?
Te laat beseften de traditionele media dat ze door hun zwijgen of verdoezelen voorbijgestoken werden door de berichtgeving via internet en e-mails. Zelfs nu nog hebben ze moeite om zelf te zeggen wat iedereen reeds lang weet en laten ze derden in hun plaats schrijven. Zo schreef Rik Torfs in dS (09/12/2010, ‘Schatrijk en diepgelukkig’): ‘Wat waren we verblind in die tijd. Misschien werden we zelfs onderdrukt: het was niet eenvoudig om het multiculturalisme in vraag te stellen zonder van verborgen totalitaire aspiraties te worden beschuldigd. Hitler en zo. Altijd weer Hitler.’ (…) ‘Door het cordon sanitaire bleef het multiculturalisme als heersende ideologie bij ons langer overeind dan in onze buurlanden. Het debat werd immers niet met intellectuele, maar met ethische argumenten gevoerd. Dus bleef het uit: wie sprak, was een schurk.’
Betekent onze bereidheid om hen te laten delen in onze materiële welstand ook dat wij hún cultuur in al zijn consequenties moeten aanvaarden? Wat we ondertussen ervaren hebben met de Franstalige landgenoten die zich in Vlaanderen vestigen, is dat het toenemend aantal uiteindelijk leidt tot eigendomseisen en de integratie alleen al omwille van de taalonwilligheid mislukte. Hoe zou het dan kunnen lukken met dit deel van de allochtonen dat zich inspireert op een religie die ook hun maatschappelijk leven bepaalt. Die door het herhaald aanhalen van de gezinsbanden met hun thuisland zich blijvend opsluiten in hun eigen gemeenschap? Vragen waarop niemand het antwoord weet. Alleen de bekentenis dat het multicultureel samenlevingsmodel mislukt is. Ook hier dreigt een machtsstrijd. Eerst over kleine dingen, zoals verlofdagen of het Rode Kruis dat zijn kerststalletjes moet wegnemen wegens niet meer passend. Later volgen het aanpassen van voorzieningen die de verscheidenheid niet respecteren om tenslotte via democratische weg de regels zelf te bepalen. Willen we dat niet, wat is dan wel een aanvaardbaar alternatief? Ik denk dat een werkbaar antwoord alleen kan komen uit de allochtone gemeenschap zelf, die uit een goed begrepen eigenbelang zich inburgert en het fundamentalistisch denken in eigen middens bekampt in plaats van te gedogen.

De machtsstrijd in België
2010 was het jaar waarin een historisch verkiezingsresultaat werd geboekt door de Vlaams-nationalistische N-VA, die de grootste politieke partij werd van het land. Meteen wezen alle behoudsgezinde krachten én de traditionele media, niet enkel de Franstalige, op de gevaren van deze partij voor het voortbestaan van België. Ook na zes maanden zijn de media er nog niet in geslaagd om de essentie van de communautaire onderhandelingen duidelijk te maken: dat het niet gaat over de splitsing van België – wat sommigen ons graag willen laten geloven – of over technieken om de bevoegdheden verder uiteen te rafelen, maar over de overname van de Belgische politieke macht. Het einde van de voorrechten, het herstel van de grondwet en de parlementaire democratie.

De essentie van het Belgisch probleem sinds de oprichting in 1830, is de permanente strijd om de macht. Aanvankelijk ging het om een culturele strijd, de erkenning van het Nederlands als officiële taal (Gelijkheidswet van 1898 maar in de praktijk zou deze erkenning pas na WO I ook effectief worden) en het duurde 100 jaar vooraleer Vlamingen in hun eigen taal universitaire studies konden volgen (Gentse universiteit vanaf 1923). Een opmerking: het Waalse dialect werd door het Frans eveneens verdrongen en zou in tegenstelling tot het Nederlands nooit erkend worden. Eenmaal deze strijd beslecht in het voordeel van de Vlamingen begon de sociaal-economische strijd tégen de heersende klasse, die resulteerde in de invoering van het algemeen stemrecht voor mannen en vrouwen (1948), waardoor de almacht van de Francofone bourgeoisie werd gebroken. Het klopt overigens dat zowel Wallonië als Vlaanderen door diezelfde elite werd uitgebuit. De huidige tweespalt is gedeeltelijk terug te voeren tot de verschillende keuzes die Vlaanderen en Wallonië toen maakten. Terwijl Vlaanderen zich afzette tegen de heersende taalvreemde klasse, zochten de Walen beschutting bij deze broodheren wiens taal ze deelden. Zo ontstond het Belgicistisch establishment – géén vorm van samenzwering maar een netwerk van een elite die de macht onderling deelt. Dat het Hof, de koning en zijn entourage, vanaf het begin deel uitmaken van deze elite kan moeilijk ontkend worden. Men was bang voor elk initiatief vanuit de Vlaamse gemeenschap ‘om de zenuwcentra van de macht in te palmen’. Daarom riep indertijd Koning Boudewijn de stichter-president van de Orde van den Prince, Guido Van Gheluwe, bij hem om uitleg over dit Vlaams-Nederlands elitair genootschap dat deze doelstelling koestert. De koninklijke bedoeling bleek de openstelling van dit genootschap voor de Fransssprekende adel en om zo de Orde te recupereren voor het Belgisch establishment. Het toont aan dat de opmerking van Bart De Wever in een recent artikel in Der Spiegel, 'dat de Koning vreemd is aan de Vlaamse gemeenschap' , wel degelijk een grond van waarheid bevat. Maar eigenlijk zouden de Walen precies hetzelfde kunnen zeggen. Nadat deze elite eerst Wallonië leegzoog - volgens een goed ingelichte bron, kon Albert Frère zijn financieel imperium opbouwen dank zij de twee miljard frank die België in de jaren ‘70 betaalde als uitkoopsom voor Cockerill Ougrée dat op instorten stond – kan ze nu rekenen op de Vlaamse welvaart om hun macht te behouden. Het verklaart waarom dit netwerk zo bang is voor elke verandering waarbij ze aan macht zouden kunnen verliezen door een daadkrachtiger politieke macht. Vandaar ook dat invloedrijke (oud-)politici zo welkom zijn in dit netwerk dat hen bedient met de nodige 'faveurs'.

De politieke machtsstrijd zit door de laatste verkiezingen in een nieuwe fase: het gaat ditmaal om de overname van de macht in alle domeinen die noodzakelijk zijn voor het behoud van de eigen welvaart, de eigen cultuur en onze eigen maatschappijvisie, weliswaar met inbegrip van een transparante maar tijdelijke solidariteit. Slaagt men daar niet in, dan zal de communautaire strijd onafwendbaar uitmonden in een roep naar onafhankelijkheid. In deze nog steeds onbeslechte strijd om de macht, die niet alleen tussen Vlaanderen en Wallonië gaat maar evenzeer, zoniet nog meer tussen de Vlaamse meerderheid en de Belgische elite, wordt Brussel en de Rand ingezet als chantagemiddel. Van daar dat de tegenstellingen tijdens de huidige onderhandelingen zich eveneens toespitsen op de toekomstige rol van Brussel. Niemand heeft ooit kunnen aantonen dat er nu opeens een nieuwe gemeenschap met een eigen identiteit - de Brusselaar - zou ontstaan zijn, wél zijn er bewijzen voor de verfransing. Deze nieuwe identiteit is enkel bedoeld als een bijkomend obstakel door zij die elke verandering ongenegen zijn. Alleen daarom eist men dat Brussel een volwaardig Gewest zou worden. Totaal ongeloofwaardig en een beetje schizofreen vermits diezelfde herauten zelfs Vlaanderen laat staan Wallonië, geen eigen identiteit toedichten en nog minder aanvaarden. Hopelijk zullen steeds meer weldenkende Vlamingen inzien dat Vlaanderen nooit zijn rechtmatig meerderheidsaandeel in de macht kan verwerven zolang het de behoudsgezinde macht van het Belgisch establishment niet kan doorbreken.

Deze onderhandelingen gaan niet alleen over centen. Louis Verbeke, voorzitter van de Vlerick Leuven Gent Management School, schreef hierover het volgende (De Tijd): ‘Comment peut-on être persan’, luidt de beroemde quote van Montesquieu (‘Lettres Persanes’) die (beschaafd) ironiseerde over de naïeve en beledigende verstomming in de Parijse salons over ‘de Perziër’. Soms detecteer ik ook een variant in dit land: ‘Comment peut-on être Flamand?’, zeker als je een mondje Frans spreekt. Uiteraard gaat de Belgische discussie over geld. Maar onderschat de ideologie niet. De Belgische ideologie van de ‘natuurlijke’ suprematie van de Franse taal en cultuur, waarvan de Vlamingen afgesneden worden indien ze hun zin krijgen (en die, menen ze, aan de basis lag van het Vlaamse succesverhaal). Daarnaast is er de socialistische ideologie ‘la théorie des besoins’, die het rijkere Vlaanderen tot solidariteit verplicht. Het is immers dankzij de Franstaligen dat België bestaat. Anders spraken we allemaal Nederlands. Horresco referens. Wat een gruwelijke gedachte. Misschien zou Montesquieu nu stellen: ‘Comment peut-on être Belge?’ Het antwoord heet grondwetsherziening, en de samenleving van twee ethossen. De erkenning van verschillende waarheden maakt de ethoskeuze van de andere minder onredelijk, wanneer die andere er dan ook redelijkerwijze de gevolgen van draagt.

Aan alle lezers, Prettige feestdagen, een Zalig kerstfeest en een voorspoedig 2011!

Pjotr
ANDERS GELEZEN

Geen opmerkingen: