09 augustus 2010

Du temps de Jean-Luc

ANDERS GELEZEN

De zaterdagkranten stonden er vol van: Jean-Luc Dehaene werd 70 jaar en dat mag Vlaanderen best geweten hebben. Lovende woorden en hier en daar een bescheiden aanzet tot kritiek. Naast Dehaene kijken is moeilijk, belangrijker echter dan één persoon is het tijdperk (1971 – 2010) waarin Dehaene een betekenisvolle rol speelde. Daarom de krantencommentaren eens Anders lezen.

In De Morgen wijdt Pauli een artikel aan JLD waarin hij onder meer schrijft: 'Den Dikke', zoals zijn bijnaam was, die nadien 'Onze Dikke' werd: ook door niet-partijgenoten geapprecieerd als een belangrijk en gezagsvol staatsman. Opmerkelijk voor een politiek commentator die de christendemocraten niet in het hart draagt. Maar het is slechts het begin want het einde klinkt anders: Vandaag zijn de meeste leidende CD&V'ers eerst Vlaming, en het liefst zo heilig mogelijk, en dan pas christendemocraat. En dus bij uitstek ongeschikt om het land te leiden en nog eens een premier te leveren.
Het klopt alvast dat JLD reeds een politiek zwaargewicht was vooraleer hij ‘verkozen’ werd en het zou nog langer duren voor hij een stemmenkanon werd. Zijn macht bouwde hij op in de kabinetten waar hij kon opereren achter de schermen en zijn beslissingen niet zelf moest ‘verkopen’; zoals hij zelf zei in een HUMO interview (2/08 online). Lezen we de afsluiter van Pauli’s bijdrage erbij, dan wordt nog iets anders duidelijk: namelijk dat hij als commentator vooral zijn persoonlijke mening verkoopt. Typisch voor de Vlaamse kwaliteitspers die meent ons te moeten zeggen welke voorwaarden zij stellen aan toekomstige premiers. Waarin hij wel gelijk heeft: dat niet alleen Dehaene maar ook de andere Nederlandstalige premiers sindsdien, Guy Verhofstadt en Yves Leterme geen Vlaamsgezinden waren of hun overtuiging inslikten om premier te kunnen blijven.

Du temps de Jean Luc waren verkiezingen vervelende verplichtingen en een bron van grote onkosten. Dat de politieke partijen toen corrupt waren en zich al te gemakkelijk lieten sponsoren door grote bedrijven wordt niet meer ontkent (ironisch dat het precies de ‘werkliedenpartij’ was die geconfronteerd werd met de Agusta omkoping in 1988). Dit schandaal zou leiden tot de publieke financiering (1989; ongeveer 85 % van alle inkomsten) van de politieke partijen op basis van hun kiesresultaat. Helaas kortwiekte het nieuwe systeem niet alle onverkozen machtscenakels. De middenveldorganisaties, leveranciers van het kiesvolk, mochten hun verregaande invloed behouden en zouden dank zij de verworven kennis elke democratische besluitvorming blijvend onder curatele plaatsen. Hoe dan ook, door zichzelf (te) royaal te bedienen heeft men van een democratische oefening een bron van geldgewin gemaakt voor een voor zichzelf levende particratie, waardoor, met de woorden van Rik Van Cauwelaert, politici meer leven van de politiek dan voor de politiek. Deze bittere vaststelling wordt nog versterkt door de vaststelling dat deze partijen-zonder-democratie evenmin konden dulden dat de - nochtans vooraf geselecteerde - verkozenen ook nog eens macht zouden hebben. Vandaar was het slechts een logische stap naar de uitholling van de parlementaire democratie en we weten dat Dehaene als premier hiertoe daadwerkelijk heeft bijgedragen. Daarom klinkt het werkelijk hypochriet wanneer Dehaene in het reeds geciteerd interview met Humo laat optekenen: 'Ik heb altijd gezegd dat de democratie in staat is zichzelf kapot te maken: ik vraag me af of het nu niet aan het gebeuren is'.

In dit machtsdenken pastte eveneens zijn oproep om niet te stemmen voor N-VA. Het heette dat de versnippering van het politieke landschap regeren onmogelijk maakte. Welnu, de kiezer heeft hem gelijk gegeven en van N-VA de grootste partij gemaakt en in zijn meerderheidssysteem hadden ze zelfs de absolute macht gekregen. Zijn eigen CD&V werd meteen herleid tot de Zestien Belgicisten. Het is een beetje gênant dat een groot politicus die, zoals hijzelf verkondigde op de radio enkel nog duiven mist om de ware volksmens te verzinnebeelden, weigert in te zien dat de versnippering van het Vlaamse politieke landschap niet de oorzaak is van de actuele (CD&V) ellende, maar het gevolg van een sluipend ondemocratisch proces, waarbij de partijen en de uitvoerende macht steeds minder belang hechtten aan het maatschappelijk draagvlak voor hun beleid. Of correcter, dat het maatschappelijk draagvlak in de beide taalgemeenschappen steeds minder gelijk spoorde en het verkopen van het federaal beleid uit pure noodzaak herleid werd tot een marketingprobleem, inclusief het gebruik van verschillende argumenten en interpretaties afhankelijk van het publiek in Noord en Zuid; kromtaal, totaal ongeloofwaardig en soms pure volksverlakkerij.

De conclusie is duidelijk: du temps de Jean-Luc werd de (parlementaire) democratie – de confrontatie tussen meerderheid en minderheid - geliquideerd en ik zie niet in hoe België op dat vlak nog een meerwaarde kan hebben voor Vlaanderen, zolang dit democratisch deficit blijft bestaan.

De commentaren hebben het ook over de grote communautaire verdiensten van JLD en Co. Toch even Anders lezen en de vraag stellen of dat de verdienste was van de Vlaamse onderhandelaars en of dit ook van België een beter land maakte.

In Knack (4/08) schreef historicus Yvan Vanden Berghe: ‘de Koningskwestie confronteerde de Walen wel met het numeriek overwicht van Vlaanderen en dat zijn ze nooit meer vergeten’. Deze opmerking wint nog aan relevantie wanneer men de institutionele hervormingen bekijkt. Toch nog even dit over de Koningskwestie: ondanks het gunstig referendum voor Leopold III, hebben de Walen ook deze democratische uitspraak niet aanvaard en diende Leopold III toch troonsafstand te doen onder dreiging met straatgeweld en jawel, de afscheuring van Wallonië (inclusief de toezegging van Franse militaire steun). Ik denk niet dat de weldenkende Vlamingen naar de wapens zouden gegrepen hebben.

Vanuit het hiervoor aangehaalde perspectief kan men stellen dat de institutionele hervormingen niet zozeer een verdienste van de Vlaamse politici waren, maar vooral dienden om de Vlaamse meerderheid in de unitaire staat definitief te breken. En zo gebeurde het. Trouwens, uit alles wat ik las blijkt dat in de ganse periode Dehaene, de Vlaamse politici altijd toegegeven hebben aan de essentiële eisen van de Franstaligen en dat wij voor elke bekomen ‘toegeving’ (te) duur hebben betaald zal geen zinnig mens nog ontkennen. Hoeveel moet dat kosten vroeg de rijke; is dat een prestatie om fier op te zijn?
Zo werd tegemoet gekomen aan de onverzadigbare financiële eisen van Wallonië die slechts een PS geïnspireerde politiek kon voeren dank zij melkkoe Vlaanderen. Overigens, onder leiding van Guy Verhofstadt ontspoorde de staatsfinanciering helemaal en opnieuw was het om toch maar de Franstaligen in de Paarse regering ter wille te zijn. Het is wel Dehaene’s verdienste (en deze van Herman Van Rompuy) om België in de euro-zone te loodsen (2002), maar daarnaast blijft het feit dat België, tenminste Wallonië en Brussel, altijd boven zijn stand is blijven leven. In Knack werden hieraan talrijke bijdragen gewijd en zelfs Alfons Verplaetse, gewezen voorzitter van de nationale bank, noemde de besparingen ten tijde van Dehaene/Van Rompuy, klein bier in vergelijking met de huidige desastreuze toestand. En wie denkt u, beste lezers, zal voor die besparing van 25 miljard euro – duizend miljard Belgische frank zoals Di Rupo verduidelijkte - vooral opdraaien, willens nillens?

Het is naïef om niet te beseffen dat ook in dit domein België geen meerwaarde is voor Vlaanderen. Maar we kunnen best fier zijn op onze solidariteit. Deze bijdrage wordt in Vlaanderen al te zeer onderschat: ze betekent volgens prof H. Capron, ULB, dat het Waalse Binnenlands Regionaal Product maar liefst 25 % hoger ligt dan zonder die transferts (102 % ipv 77,3 % van het Europees gemiddelde). Volgens Claude Thayse (RWF) zouden de belastingen in Wallonië met 16 à 20 % moeten verhoogd worden mocht de Vlaamse steun wegvallen. Met ander woorden, de Vlaamse steun is van levensbelang voor Wallonië en toch, toch puurden de Vlaamse zogenaamde ‘machts’politici hieruit niet de macht om het spilzieke Wallonië tot de orde te roepen, Brussel te dwingen tot een efficiënter bestuur. Dat in deze omstandigheden de Franstaligen blind blijven voor de Vlaamse eisen en aanspraken maken op delen van Vlaanderen, tart elke verbeelding. Wat hebben onze politici met al hun macht dan wél gedaan?

De vraag hoelang Vlaanderen nog in staat zal zijn om deze achterstand te compenseren wordt cruciaal voor wat er politiek zal gebeuren. Ik kan mij niet inbeelden dat de huidige Belgischgezinde politici net zoals Dehaene en Co blijvend het confederaal model kunnen afwijzen, wanneer ze gedwongen worden om aan hun kiezers uit te leggen dat belangrijke maatschappelijke behoeften – waaronder de bestrijding van de armoede in Vlaanderen – niet meer kunnen gehonoreerd worden, maar er wel geld is voor een geldverkwistende Belgische constructie.

Even terugkeren in de tijd.
Het eerste en wellicht sterkste signaal dat de beide gemeenschappen vervreemdden van mekaar, was de splitsing van de politieke partijen volgens taalgemeenschap (CVP in 1972). De splitsing van de Leuvense universiteit (1970) was hieraan niet vreemd en even terzijde, net zoals tijdens de Koningskwestie was het dankzij massaal straatprotest dat de politici door de knieën gingen en Leuven Vlaams werd, tégen de wensen van de Belgischgezinde politieke elite én de katholieke kerk in, maar mét steun van de media.

Hoe te verklaren dat de Vlaamse natievorming aan belang bleef winnen ondanks de hervormingen waardoor Vlaanderen op cultureel vlak onafhankelijk werd? Precies door de compromissen van loodgieter Dehaene, die er telkens in slaagde een politiek aanvaardbare oplossing te vinden maar deze niet meer verkocht kreeg. Het zijn precies die ‘scheve dromedarissen’ waar de Vlamingen hun buik van vol hebben. Compromissen zonder dat de samenlevingsproblemen (vooral in Vlaams Brabant) werden opgelost, integendeel zorgden voor nog meer frustraties aan beide zijden. Zonder dat Vlaanderen de kans kreeg om een aangepast socio-economische beleid te voeren en er járen verloren zijn gegaan ten gevolge van het federaal immobilisme.

De vraag lijkt mij daarom niet zozeer waarom die drang naar zelfstandigheid is blijven groeien, maar wel hoe het mogelijk is dat het zolang duurde vooraleer dit vertaald werd in een historisch electoraal succes van een Vlaamsnationale partij die België wil ontmantelen?

Dit brengt mij tot het laatste punt in deze korte analyse: de rol van de media.
Het blijft veel weldenkende Vlamingen verbazen hoe het kon dat bestuurders en redacties van ‘kwaliteits’kranten zoals De Morgen en De Standaard deze politieke evolutie zo kritiekloos hebben aanvaard en zelfs verdedigd. Dat ze de ganse periode van de institutionele hervormingen niet hebben ingezien dat elk compromis ontoereikend was en de communautaire onvrede bevorderde in plaats van een oplossing dichterbij te brengen. Dat ze ondanks alle signalen bleven vasthouden aan een verschrompelende staat. Niet omdat ze zoveel argumenten hadden ten voordele van DIT België, maar wellicht vanuit een anti-Vlaams sentiment. Omdat ze overtuigd waren en nog altijd zijn, dat een zelfstandiger Vlaanderen alleen maar meer bekrompenheid zou opleveren. Calimero’s zijn het. Ruiters op lelijke dromedarissen die, net als België, in een woestijn van drijfzand dreigen te verstikken.

Hierbij hoort een ultieme vraag: zouden wij niet veel sneller tot een harmonieuze samenleving zijn gekomen mochten de media onverkort achter de Vlaamse eisen hebben gestaan? Mochten ze een zelfstandig Vlaanderen en Wallonië, die op vrijwillige basis samenwerken, meer genegen zijn geweest dan DIT België?

Als epiloog een recente uitspraak van JL Dehaene op de radio (7/08): N-VA en PS moeten eerst een compromis sluiten onder elkaar. Waar ook de media nu al wekenlang op aansturen. Is dat een gebrek aan inzicht, of het zich obstinaat vastklampen aan het enige (eigen) groot gelijk. Aan u, beste lezers, om hierover te oordelen. Wordt het opnieuw een fata morgana?

Pjotr
ANDERS GELEZEN

Geen opmerkingen: