MEDIA EN POLITIEK ANDERS GELEZEN
Op basis van de
bekend geworden aankopen, vroegen we ons af of deze wel beantwoorden aan
militaire behoeften dan wel aan politieke doelstellingen, en of deze keuzes wel
zorgen voor de grootst mogelijk operationele capaciteitswinst.
Spreiding of concentratie der middelen
Er is een gulden regel, namelijk
dat men de schaarse financiële middelen beter kan concentreren dan ze te versnipperen
over meerdere behoeften/capaciteiten. In een vorige bijdrage over ‘De toekomst
van de Krijgsmacht’ gingen we voor het bepalen van de ambities uit van drie
mogelijke niveaus: (1) met het huidig budget defensie beperken tot humanitaire
operaties, (2) met een budget van 1,5 % BBP kan defensie kiezen voor
specialisatie. Tenslotte, (3) met een budget dat minstens 2% BBP bedraagt, kan
men een autonome krijgsmacht uitbouwen.
Nu blijkt dat defensie in de
toekomst zal mogen rekenen op ongeveer 1,3% BBP, inclusief investeringen, is
het duidelijk dat dit te weinig is voor een autonome krijgsmacht en zelfs de
specialisatie zal beperkt zijn. Dat is politiek gezien niet de gemakkelijkste situatie,
want er moeten onderdelen van defensie afgebouwd of helemaal geschrapt worden.
Afgaande op de globale
investeringsruimte van 9,2 miljard euro over 15 jaar, en een nogal gelijkmatige
verdeling over de drie machten, Landmacht, Luchtmacht en Marine heeft men niet
gekozen voor concentratie maar voor een spreiding over alle operationele
componenten. Dat is wellicht de belangrijkste bemerking inzake het
investeringsdossier. Immers, iedere specialist weet dat het onmogelijk is om
binnen het voorziene budget volwaardige capaciteiten uit te bouwen te land, in
de lucht en ter zee. Daarbij komt dan nog een investering van ongeveer 600
miljoen euro voor de deels nieuwe opdracht inzake cyber-beveiliging.
Hoewel geen voldoende alternatief
voor de versnippering op het hoogste niveau, kan het helpen om ten minste
binnen de drie operationele componenten een concentratie van de schaarse middelen
na te streven. Daarom een analyse van de vooropgestelde investeringskeuzes per
krijgsmachtdeel.
De juiste militaire keuze?
Grondstrijdkrachten
Voor de grondstrijdkrachten zijn
er enkele aankopen waarbij bedenkingen kunnen gemaakt worden:
(1) mobiele 155mm-precisie-artillerie met een radar om vijandelijke
vuren te lokaliseren en
(2) de mogelijkheid om ook een raketafweersysteem (PATRIOT) aan te
kopen mits een verschuiving binnen het toegekende budget.
(3) Mobiele brugslagmiddelen
Dat er geïnvesteerd wordt in
communicatiesystemen te velde is zonder meer positief.
De aankoop van nieuwe
houwitsers zal echter enige militaire specialist verbazen. Zelfs al
worden ze veel nauwkeuriger dan de al lang afgedankte houwitser 155 mm, dan nog
blijft het een wapensysteem dat inzake concept voorbijgestreefd is en enkel nog
dienstig kan zijn in een klassieke langdurige grondoorlog. Een oorlog
waarvoor we onvoldoende grondtroepen hebben en al helemaal geen operationele
reserve. Het moderne alternatief dat zich ongetwijfeld zeer snel zal
aanbieden zijn gewapende drones, die trouwens ook op het aankooplijstje staan,
maar in eerste instantie dienen voor het opsporen van informatie. Deze aankoop
lijkt mij daarom niet te beantwoorden aan de ‘juiste middelen’ en is wellicht
bedoeld om de artillerie, met als basis Brasschaat, overeind te houden.
De eventuele aankoop van een antiraketsysteem
PATRIOT past wel in de opdracht voor de verdediging van het nationaal
luchtruim en is door de mobiliteit van het systeem ook inzetbaar in andere
operatiezones. Gewezen topdiplomaat Mark
Geleyn pleit in een
artikel op deredactie.be voor dergelijke capaciteit, waarbij hij
specifieert dat het gaat om een statisch en dus zuiver defensief systeem voor
de verdediging van het eigen grondgebied en de bevolking. Het is natuurlijk
zeer de vraag of België gezien zijn geografische ligging in de ‘eerste
vuurlijn’ ligt van een raketbedreiging. Het lijkt mij dus vooral nodig om een
aanvullend systeem te hebben dat autonoom kan functioneren en tussenkomen
wanneer de NAVO-eerstelijnsafweer doorbroken werd.
De keuze voor een weliswaar
beproefd maar toch verouderd PATRIOT-systeem lijkt dus niet de ‘juiste keuze’
te zijn. Voor een aankoop die gepland is de toekomst (10 à 15 jaar) lijkt een
betere keuze een moderner systeem, bij voorbeeld het Israëlische systeem, en
geen tweedehandse PATRIOT waar eventueel de Nederlanders beter van zouden worden
(tweedehandsaankoop van een van hun systemen).
De mobiele brugslagmiddelen
waren ooit een belangrijk onderdeel van de gevechtsgenie. Belangrijk om gevechtstroepen
die hetzij voor de aanval of een georganiseerde terugtocht over bressen (al of
niet gevuld met water) moesten die niet te nemen waren zonder hulpmiddelen. Maar
net zoals de houwitsers 155 mm zijn dit systemen die passen in een klassieke grondoorlog.
En dus herhalen we hier ook dezelfde bemerking: Een oorlog waarvoor we
onvoldoende grondtroepen hebben en al helemaal geen operationele reserve.
De vraag is dus of de mobiliteitssteun inderdaad zo belangrijk is, en of de
prioriteit niet beter zou gaan naar méér gevechtseenheden.
Verder zijn er nog vier (4) reeds
aangekochte helikopters NH90 waarvan we ons moeten afvragen of dit aantal niet
onder de kritische massa ligt en in elk geval nauwelijks bijkomende
operationele capaciteit produceert.
De vermelding van een ‘Homeguard’
die moet helpen bij binnenlandse calamiteiten (rampen en bewaking) is nog
weinig zeggend en zal wellicht pas veel later uitgewerkt worden. Als er nog
centen over zijn.
De conclusie voor de
grondstrijdkrachten lijkt dan ook dat er niet gekozen werd voor een
concentratie van de schaarse middelen maar dat deze versnipperd werden over verschillende
capaciteiten, behalve de belangrijkste: het aantal ‘boots on the ground’.
Luchtstrijdkrachten
Voor de luchtstrijdkrachten speelt
de erfenis uit het verleden een belangrijke beperkende rol. Er is de openstaande
factuur voor de zeer dure Airbus A400M die oorspronkelijk bedoeld was als
vervanger voor de C130, hét werkpaard voor tactische luchttransport. Maar de
A400M heeft helemaal niet dezelfde tactische capaciteiten, al kan hij wel meer vracht
verder vervoeren. Het inzetten van dit type voor ‘air-to-air-refueling’ is zonder
meer een zeer positieve aanwending die bijdraagt tot een hogere capaciteit van
de gevechtsvliegtuigen, en waaraan in de NAVO een tekort is.
In tegenstelling tot de landmacht
worden de middelen voor de luchtmacht wel heel sterk geconcentreerd, ook door het
opgeven van andere niet-operationele capaciteiten.
De grote onbekende blijft echter de keuze van de opvolger van de F-16. En
opnieuw speelt het verleden hierbij een
niet onbelangrijke rol. Dat de F-16 ooit moeten vervangen worden is evident.
Maar hoe dringend deze vervanging is kon niemand tot nog toe op basis van
militair-technische argumenten aantonen.
Wanneer we kijken naar de
voorgeschiedenis dan was de belangrijkste beslissing indertijd om niet mee te doen aan de ontwikkeling van
een totaal nieuw vliegtuig, de JSF/F-35 van Lockheed Martin. Daardoor heeft België,
in tegenstelling met de landen die wel mee deden waaronder Nederland, nog een
keuzemogelijkheid. Maar reeds tijdens de vorige legislatuur met Pieter De Crem
(CD&V) als defensieminister werden de eerste stappen gezet in de procedure
voor de vervanging van de F-16 en het is een publiek geheim dat zowel de
Luchtmachtstaf als de minister persoonlijk voorstander waren van de F-35A.
Wie de interne keuken van
defensie een beetje kent weet dat dergelijke dure aankoopdossiers ook intern heel kritisch
worden bekeken. Het is dus heel belangrijk dat op het moment dat zo’n dossier
‘rijp’ is om op tafel te leggen, de luchtmacht baas is. We herinneren ons de
discussie tussen De Crem en de toenmalige Chef van de defensiestaf (CHOD), Landmachtgeneraal
Charles Henri Delcourt, die uiteindelijk leidde tot zijn ontslag begin 2012. Waarom
het niet boterde zal wel meer dan één reden hebben, en ja, Delcourt was
inderdaad niet de ‘soepelste’ onder de generaals. Maar integer was hij wel en
hij zou nooit meegegaan zijn in een besluitvorming - waarvoor hij als CHOD mee
verantwoordelijkheid draagt – die niet goed zou zijn voor de Krijgsmacht. Wat
er ook van zij, De Crem benutte (ondanks het lange partijpolitieke gekibbel)
deze gelegenheid om Luchtmachtgeneraal Gerard Van Caelenberge te benoemen tot
nieuwe CHOD voor de duur van vier jaar, dus tot midden 2016. Is dat een reden
waarom de vervanging van de F-16 nog dit jaar moet geregeld worden?
Bij de keuze van de kandidaten
die gemaakt werd vooraleer Steven Vandeput, N-VA, minister werd, is er slechts
één opmerkelijke ontbrekende: de nieuwste versie van de F-16. De uitleg
hiervoor is dat de productie op zijn einde loopt en omdat andere NAVO-landen
ook de F-16 vervangen. We komen hier verder op terug.
In de eerste documenten is er
sprake van een ‘dual role’ capaciteit (zowel conventionele als nucleaire
bewapening). Ondertussen weten we dat deze vereiste zowel de Rafale (Dassault)
als de Jas 39 E/F Gripen (Saab) uitsluit. Anderzijds wil de Luchtmacht (BAF)
eigenaar zijn van de IT-source code. Hoewel politiek niet aanvaardbaar is het
volgens IT-specialisten maar best dat onze ‘specialisten’ daar met hun vingers
van af blijven. In elk geval is de vrijgave van deze code een onverteerbare eis
voor de Amerikaanse regering die juridisch als verkoper van de F35A optreedt.
Rekening houdend met deze twee beperkingen blijft er momenteel géén enkele
kandidaat over, wat nogal vervelend is. Maar we mogen aannemen dat de F18 Super Hornet van Boeing eventueel
wel een dual role capaciteit zou kunnen bekomen.
Vergaten we de kandidatuur van de
Eurofighter Typhoon van het Duits-Frans-Brits consortium? Neen, want hoewel
deze kandidaat op papier uitstekende eigenschappen heeft, hoorden we geen
enkele specialist pleiten voor dit toestel. De lage operationele
beschikbaarheid van de Duitse Luchtmacht die de Eurofighter gebruikt, zal er
niet vreemd aan zijn.
In de bijdrage over het
politiek jaar 2016 verwijs ik voor de keuze van de opvolger van de F-16 naar
een belangrijke bijkomende moeilijkheid: het risico dat deze regering een
premature keuze maakt. Omdat we binnen de eerstkomende tien jaar - dus nog voor
of net na de eerste levering – een supersnelle evolutie zullen meemaken voor
alle op IT-gebaseerde wapensystemen. Zowel vliegtuigen als raketsystemen, radar
en sensor fusion, stealth en anti-stealth technologie, …
Goed om weten is alvast dat ook
luchtmacht specialisten niet langer overtuigd zijn van een langdurige
suprematie van dit ‘vijfde generatie’ vliegtuig. Wie hierover meer wil weten
kan terecht op De Bron
of lees even dit
artikel en dit
artikel van David
Archibald.
Goed om weten is dat Lockheed
Martin ondertussen een uitstekende nieuwe versie van de F-16 produceert, die
duidelijk veel goedkoper is in aankoop en werking. Maar dat ze deze versie niet
graag verkopen omdat het alle hens aan dek is om hun zeer duur paradepaardje,
de F35, in voldoende aantallen te kunnen slijten.
Maar wat zal Lockheed doen
wanneer generaal Christopher Bogdan, verantwoordelijke voor het Joint Strike Fighter project, zoals
aangekondigd, in december2016, moet rapporteren aan de Amerikaanse
regering dat de vooropgestelde capaciteiten niet allemaal gehaald kunnen worden?
Dat de systeemprijs wegens tegenvallende verkoopcijfers niet kan dalen waardoor
het budget voor de USAF naar omhoog moet of de bestelling naar omlaag. Dat de
onderhoudskosten niet meer samendrukbaar zijn waardoor het gebruik zoveel zal
kosten dat ‘kleine’ luchtmachten zoals de Nederlandse en de Belgische (zelfs
samen) zich daar letterlijk en figuurlijk blauw aan zullen betalen. Dat ze,
volgens Nederlandse gewezen gevechtspiloten, wegens de te geringe periodieke
beschikbaarheid (momenteel slechts één vlucht om de drie en een halve dag) niet
eens in staat kunnen zijn om de piloten en het grondpersoneel voldoende ervaring
te laten opdoen. Wie deze onzekerheden durft te negeren speelt hoog spel!
Zijn drones en onbemande
vliegtuigen op termijn een alternatief? Wat we alvast weten is dat Boeing nu
al naarstig werkt aan een onbemande versie van de F-16, de QF-16 die als
sparringpartner voor bemande gevechtsvliegtuigen dient.
De stap naar andere opdrachten is niet meer zo groot. Vergeten we vooral
de UCAV gevechtsdrones, niet. De Boeing X-45 (eerste vlucht 22 mei 2002) en Northrop-Grumman X-47 Pegasus zijn daar voorbeelden van.
Het grote drama van het JSF
project is dat het door de grote vertraging in de ontwikkeling (als gevolg van
te hoge eisen, vooral inzake ‘stealth’ en IT) niet enkel moet opboksen tegen de
nieuwste versies gevechtsvliegtuigen van de Russen en de Chinezen, maar ook
tegen de onvermijdelijke doorbraak van drones én onbemande vliegtuigen, en van
technologie die de LO (low observability) compromitteert zoals IRST en L-Band
radars op gevechtstoestellen. De kans is reëel dat binnen enkele jaren de
‘stealth’ capaciteit waardeloos zal zijn. Nog voor de F35 in operationele
aantallen beschikbaar is.
Hoe raar het vandaag in de oren klinkt,
binnen afzienbare tijd zal een vliegtuig besturen, even gemakkelijk zo niet
gemakkelijker zijn vanop afstand dan met een piloot in de cockpit. Vandaag
rijden er metro’s en treinen zonder bestuurder, morgen hoeft de autobestuurder
enkel nog de automatische piloot aan te zetten; het is enkel wachten op de
infrastructuuraanpassingen. Zo zal het ook in de militaire vliegtuigwereld
evolueren.
De cruciale vraag in het dossier
over de vervanging van de F-16 is dus hoeveel tijd we hebben om te beslissen
over de opvolging. Maken pakweg vijf jaar later beslissen militair zoveel uit? De
limiet van 8.000 vlieguren voor onze F-16, zoals defensie
antwoordde op een parlementaire vraag (3april 2015) is na recente testen
uitgevoerd door Lockheed Martin op US F-16, verlengd tot minimum 12.000
vlieguren. Na eigen onderzoek konden wij, voor wat betreft de materiaalmoeheid,
geen relevante verschillen vaststellen tussen de geteste US F-16 types en de
Belgische types, waardoor ook onze F-16 langer luchtwaardig zijn dan het
antwoord op de parlementaire vraag als limiet stelt. We zijn dus zeer benieuwd
of defensie onze argumenten kan tegenspreken.
Conclusie: rekening
houdend met de schrapping van bepaalde activiteiten (witte vliegtuigen) worden
voor de luchtmacht de middelen wel geconcentreerd aangewend. Enkel een niet-transparante
premature besluitvorming zou zeer controversieel kunnen worden.
De Marine
Voor de Marine dient elke
investering geëvalueerd te worden in het kader van de nauwe samenwerking met
Nederland. Hoewel ook een zogenaamde BENE-vloot nog geen grote ambities kan
hebben wegens het beperkte budget, kan hier voluit gekozen worden voor het
fusioneren van alle middelen in één Marine. Dat de Nederlandse defensiechef
uitgenodigd werd om in het federaal parlement zijn visie te geven over de
samenwerking is dus zinvol. Maar het was wel verbazend dat hij gebruik maakte
van deze gelegenheid om, zij het niet expliciet, te pleiten voor de F-35 en aan
te dringen op de aankoop van fregatten. Dergelijke betutteling lijkt mij in het
kader van een samenwerking ongepast en doet mij eerder denken aan marktkramers
die hun eigen centjes aan het tellen zijn.
Het gros van de investeringsmiddelen voor de
Marine gaan naar de aankoop van twee fregatten en zes nieuwe
mijnenbestrijdingsschepen (elk één miljard euro). Voor de inzet van de NH90
helikopters op de nieuwe fregatten is zeventig miljoen voorzien. Rest nog zowat
dertig miljoen voor territoriale nevenactiviteiten.
Is de opsplitsing van het budget
over twee capaciteiten een goede zaak? Geen mens die daar een duidelijk
antwoord kan op geven. Maar er is wel één relevante vraag: hoe vooruitziend is
de aankoop van fregatten?
Wij begrijpen best dat de Marine
ook een ‘blue-water’ (de hoge zee) capaciteit wil hebben om te kunnen meedoen
met de grote jongens. Maar zowel te land als in de lucht wordt het platform
steeds minder belangrijk naarmate de stand-off bewapening die ze kunnen
inzetten niet langer verplicht om te opereren in vijandelijk gebied.
Laat de Marine nu net hét
onderdeel zijn met de grootst mogelijke ‘power
projection’ capaciteit tegen een lage prijs. Een prijs die dank zij de
evolutie van de wapensystemen (drones) zelfs een ‘kleine’ Marine kan betalen. Een
goedkoop platform dat waar ook ter wereld kan opereren, met een ‘blue water’-capaciteit
en beschikt over een raketinstallatie voor lange afstandsraketten en een dek heeft dat groot genoeg is voor het
lanceren en opvangen van drones (voor verkenning en met bewapening). Zelfs de
luchtmacht is niet in staat om op een goedkopere manier zoveel vuurkracht
wereldwijd te projecteren. Daarom mijn oproep: mogen we een beetje ambitieuzer
zijn? Zou dergelijk schip de BENE-vloot niet veel autonomer én efficiënter
maken? Is dat niet veel vooruitziender dan nog maar eens een fregat kopen?
Bij wijze van voorbeeld, stel u voor
dat wij beschikten over dergelijk schip in de Middellandse zee tijdens de
gevechten in Libië. Dat wij er verkenningsdrones hadden kunnen uitsturen die
fungeerden als doelmarkeerders voor bewapende drones, die de gemerkte vijandelijke
doelen uitschakelden. Gisteren in Libië, morgen indien nodig elders.
De juiste politieke keuze?
Een eerste antwoord is eenvoudig,
politieke keuzes zijn niet te vatten in juist of fout. Waar we wel kunnen naar
kijken is hoe de verschillende politieke partijen denken over defensie en of ze
een politiek project hebben.
In Vlaanderen wordt een
versterking van de defensiecapaciteiten meer gecontesteerd dan in Franstalig
België. Dat heeft niet alleen te maken met de Vlaamse vredesbeweging maar
vooral met de grotere aanwezigheid van de wapenindustrie in Brussel
(hoofdzetels) en Wallonië. Tegenstanders zijn vooral sp.a en Groen. Sp.a houdt
trouwens aan defensie een flinke kater over door de Agusta-affaire waarbij
België met beschaamde kaken moest toezien hoe sp.a coryfee, Willy Claes, diende
op te stappen als secretaris-generaal van de NAVO. Maar ook Open VLD lag tot
nog toe dwars wanneer het erop aankwam meer centen uit te geven voor defensie.
De partij heeft ook weinig voeling met dit departement gezien de laatste
liberale defensieminister François – Xavier De Donnéa (MR) al dateert van
1985-1988. Daarvoor was er Alfred Vreven (VLD), 1981-1985, die wegens de
obussenaffaire maar ternauwernood (door verjaring) ontsnapte aan een
gerechtelijke vervolging.
CD&V, die veel
defensieministers leverde was eigenlijk (maar duidelijk minder) in het zelfde
bedje ziek als de PS: defensie was vooral een zaak van tewerkstelling. Met Leo
Delcroix (CD&V) werd de legerdienst opgeschort (‘Wetstratees’ voor
afgeschaft) en werd meteen ook elke operationele reserve overboord gegooid. Het
‘vredesdivident’ op het einde van de Koude Oorlog heeft niet alleen defensie intern
grondig dooreengeschud, de directe band met de bevolking werd doorgeknipt en
het (partij)politieke belang van en het budget voor defensie daalde navenant.
Er was hooguit nog enige beroering wanneer een of ander schandaal aan het licht
kwam. Wat bij defensie echter niet zo dikwijls het geval is.
Met N-VA, een nieuwe rechtse politieke
partij die meer wil investeren in veiligheid en erin slaagde om een
investeringsbudget van meer dan negen miljard los te peuteren, is er een nieuwe
speler aan bod. Maar tegelijk heeft deze partij helemaal geen voeling met dit
departement, tenzij lokaal of provinciaal, en kan ze binnen de Krijgsmacht niet
op veel sympathie rekenen. Dat vergroot de afhankelijkheid van externe
‘raadgevers’ en bemoeilijkt uiteraard de juiste keuze.
Maar ze heeft wel een politieke
visie op defensie en dat is ook een vernieuwing die kan tellen: Het Leger van de Lage Landen,
zo staat het duidelijk op de webstek van de partij. Of Wallonië daar nog bij
hoort is niet zo duidelijk maar het is wel een Leger waar Vlamingen en
Nederlanders hun eigen taal kunnen spreken en de Franstaligen minder macht
zullen hebben. Gedaan dus met de invloed van de PS en de politieke inmenging
die tot absurde situaties leidde tijdens de periode dat PS-er André Flahaut
defensieminister was.
Gezien de huidige
defensieminister tot de N-VA behoort, is de visie van deze partij meer dan ooit
belangrijk. Centraal staat de samenwerking met Nederland en precies dit element
zou wel eens zeer belangrijk kunnen zijn voor de politieke investeringskeuzes.
Daarom zullen we in een volgende bijdrage dieper in gaan op hun visie, een
Leger van de Lage Landen.
Pierre 'Pjotr' Therie, Kolonel stafbrevethouder o.r., Member
NATO Defense College, Gewezen defensieattaché
dwarsligger (om op het rechte spoor te blijven)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten