ANDERS GELEZEN
Alle voorbije communautaire onderhandelingen gingen uit van het axioma dat België een meerwaarde biedt en dus zoveel mogelijk moet behouden blijven. Daarom zitten tijdens institutionele onderhandelingen, ook de huidige, telkens één vragende partij tegenover een andere voor wie niets hoeft te veranderen. Het laat zich raden wat de uitkomst was en zal zijn van dergelijke onderhandeling. De partij, demandeur de rien, bepaalt het ritme, het resultaat en de te betalen prijs. Helaas of mag ik zeggen gelukkig, is er nu geen geld meer en komt er ruimte voor een andere logica.
Het wordt tijd dat Vlaanderen het axioma van een Belgische meerwaarde in vraag stelt of ten minste de logica die aan de basis ervan ligt omkeert. Dat België slechts het product is van de meerwaarde die door de deelstaten – al of niet – wordt gegenereerd. Vanuit deze invalshoek zijn andere onderhandelingen mogelijk dan deze die nu gevoerd worden. De vraag is niet meer wat België mag vragen aan de deelstaten maar wat de deelstaten mogen verwachten van België. Pas dan zijn onderhandelingen mogelijk waar beide partijen belang hebben bij veranderingen; het wit blad waarop elke partij een positief verhaal mag schrijven, uitgaande van hun eigen deelstatenbeleid. In de wetenschap dat goed functionerende onderdelen ook de beste garantie vormen voor het geheel. Of kan iemand zich inbeelden dat België slechter wordt wanneer Vlaanderen goed presteert? Kan iemand zich inbeelden dat België er beter van wordt als Brussel en Wallonië blijvend achterophinken?
Het is duidelijk dat vanaf nu de onderhandelingen moeten gaan over de vraag wat wij, Vlamingen en Franstaligen beter samen doen op confederaal niveau. De invulling van art 35 van de grondwet moet echter voldoen aan twee essentiële voorafgaandelijk af te toetsen voorwaarden, namelijk over wat beide gemeenschappen willen én wat ze beter kunnen samen doen.
De bereidheid om dingen samen te doen is afhankelijk van de maatschappelijke cohesie. Hierin speelt de erkenning van mekaars cultuur, taal en grondgebied een belangrijke rol. Pas wanneer beide partijen zich gerespecteerd weten en hun territorium niet in vraag gesteld wordt, zal er ook een voldoende wil zijn om samen te werken. Dat houdt ook in dat de Brusselaars erkennen dat ze naast het cultiveren van een eigen (?) identiteit, als hoofdstad eveneens verantwoording schuldig zijn aan de gemeenschappen. Zoniet dient Brussel deze functie te weigeren en kan het zijn eigen weg gaan.
De tweede vraag of deze al bij al kleine schaalvergroting ook voordelen oplevert is geen eenvoudige vraag. Maar er is wel een minimum zonder hetwelke een efficiënt gemeenschappelijk beleid onmogelijk is, te weten, éénzelfde visie over het beleidsdomein. Hierin speelt vooral de tegenstelling tussen een links progressief en een rechts conservatief beleid een grote rol en is het toeval of niet, maar ook deze breuklijn loopt gelijk met de culturele breuklijn tussen Noord en Zuid. Dat is wellicht de grootste moeilijkheid voor een coherente samenwerking.
Waarom zijn de Franstaligen bang voor de invulling van art 35 van de grondwet? Waarom kan niet elke gemeenschap en gewest zijn eigen beleid voeren en vanuit een welbegrepen eigenbelang samenwerken met de andere als daar een voordeel bij is? Het antwoord op deze vraag is dat Franstalig België bang is wanneer het Vlaanderen niet meer aan de ketting kan leggen via het federaal immobilisme. Dat, om het met de woorden van Di Rupo te zeggen, wij niets te zeggen hebben in Wallonië (en Brussel zoals duidelijk bleek uit zijn ultiem voorstel) ook omgekeerd geldt en de Franstaligen zich niet meer te moeien hebben met Vlaanderen. Met andere woorden, een confederale staat waarin, met behoud van een draaglijke interpersonele solidariteit, de deelstaten volledig zelf verantwoordelijk zijn voor hun eigen beleid.
Ondertussen slepen de discussies aan en beseft iedereen dat deze onderhandelingen heilloos zijn en de kloof slechts kunnen verdiepen. Alleen blijken de media en de traditionele politieke tenoren vastbesloten om op dezelfde weg voort te gaan, met als ultieme boodschap dat er nog nooit zoveel op tafel heeft gelegen en De Wever deze kans niet mag laten liggen. Met zijn voorstel heeft De Wever niet alleen zijn nek uitgestoken maar ook de kans gemist om een andere onderhandelingsmethode voor te stellen die breekt met de logica van het typisch Belgisch compromis. Hier komt Vlaanderen nauwelijks beter uit.
In een ander België zal de kracht niet liggen in opgesplitste beleidsonderdelen maar in de samenvoeging van de capaciteiten van de gewesten en gemeenschappen om datgene te doen wat goed is voor henzelf en dus ook goed is voor België. Hoog tijd dat ook de conservatieve Belgischgezinde politici en opiniemakers inzien dat de meerwaarde van België geen axioma is. Integendeel, dat de beurswaarde van België afhankelijk is van de solidariteit en de socio-economische slagkracht van de deelstaten – of het gebrek eraan. Alleen dan kan een ander België nog een bestaansreden hebben.
Tijd voor een bezinningsperiode desnoods gevolgd door verkiezingen waarvan de inzet alvast duidelijk is: de erkenning en versterking van de Vlaamse meerwaarde, zowel cultureel, maatschappelijk als economisch.
Pjotr
21 oktober 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Geachte Heer,
Toeval of niet, vannacht lag ik wakker en was zo de politieke actualiteit in ons Belgenland aan 't over peinzen. Daar ik maar een eenvoudige gepensioneerde mijnwerker ben en nood heb aan een eenvoudige en klare uitleg vond ik Uw artikel prachtig. Waarom? Vannacht had ik volgend beeld voor ogen. De Belgische gemeenschappen Vlaanderen en Wallonië waren twee 4x4 wagens die vroeger over het politieke en comunitaire landschap croste, want geld genoeg. Nu is desituatie zo dat er een cruciale rit moet gereden worden met het voornaamste doel, liefst met zijn tweeën op tijd aankomen met zo weinig mogelijk kosten, want het geld is op. Het parcour is erbarmelijk, onverhard, slijk, bochten,hellingen, kruispunten, kapotte bruggen, enz...Kortom, miserie,miserie!!! Maar en nu komt het, naast het parcour ligt een autostrade, de A art 35. Relatief recht en vlak. Dan vraag ik me af waarom de Vlaamse bestuurders toch het rallyparcour kiezen, wetende dat zij daar, in tegenstelling tot de Waalse, alleen maar tegenwerking en sabotage te verwerken krijgen. Als U en ik weten welke weg er moet genomen worden, de boven- en onderkant van de sociale ladder, dan kan ik maar concluderen dat er nog meer ladders zijn en dat die ook een andere aankomst voorzien.
Met hoogachting groet ik U,
Georges
Een reactie posten