ANDERS NIEUWS
Nu de onderhandelaars het hoofdstuk financiering aanvatten is het goed om te weten waarom de Vlamingen die willen wijzigen en de Franstaligen vooral de huidige financiering van de Gewesten en Gemeenschappen (G&G) willen behouden.
Reeds in 2007 wees Koen Algoed (toen KULeuven – VIVES) op de perverse mechanismen die veroorzaakt werden door de financieringswet van 1989. Deze nochtans opmerkelijke vaststelling wekte niet de interesse van de media en hoewel ook Prof Dirk Heremans hiernaar verwees in 2008, bleef het bij een vermelding zonder in detail te gaan. Tijd voor meer concrete informatie over de financiering van de federale staat en de G&G .
Een samenvatting van de studie KULeuven; Prof em Dirk Heremans, Prof em Theo Peeters, onderzoekster Annelore Van Hecke.
In cursief mijn eigen inbreng.
Aanvangssituatie
In de beginperiode van de financiering van gewesten en gemeenschappen werd een verdeelsleutel gehanteerd op basis van drie evenwaardige factoren: het bevolkingsaantal, het aandeel in de persoonsbelasting en de grootte van het grondgebied. Zo werd Brussel bevoordeeld omdat het toen de grootste inkomens had en Wallonië kreeg meer omdat het grondgebied het grootste is. Het resulteerde in volgende verdeelsleutel (1979) voor de gewesten:
Vlaanderen 51,72 % (voor een bevolking van 56,77 %)
Wallonië 39,41 % (voor een bevolking van 32,77 %)
Brussels Hoofdstedelijk Gewest BHG 8,87 (voor een bevolking van 10,46 %)
Opmerking: de financieringsproblemen van Brussel vandaag zijn te wijten aan een drastische terugval in de laatste dertig jaar van de inkomsten, zelfs tot 15 % beneden het nationaal gemiddelde.
Voor de gemeenschappen was de verdeling vergelijkbaar:
Vlaamse gemeenschap 54,1 % (bevolking 58,9 %)
Franstalige gemeenschap 45,9 (bevolking 41,1 %).
De conclusie is dat respectievelijk Wallonië en de Franstalig gemeenschap reeds vanaf het begin werden bevoordeeld door de factor grondgebied een even groot gewicht te geven als de andere criteria. De evolutie van het Vlaams aandeel in de personenbelasting zal hierin wel enige verandering brengen, maar het gaat dan ook om meer ‘Vlaams’ geld dat verdeeld wordt.
De financieringswet van 1989
Een eerste wijziging in het voorgaande verdelingsmechanisme was de afschaffing van de factor grondgebied die vervangen werd door een vertikaal (vanuit de federale overheid) solidariteitsmechanisme ten voordele van de armere regio’s.
Een tweede nieuw element was gebaseerd op een gedeeld belastingssysteem waarbij een percentage van de personenbelasting (PB) en van de BTW inkomsten werd doorgesluisd naar de gewesten en gemeenschappen. Zowel PB als BTW werden in het begin vastgelegd.
Gewesten: het percentage van de personenbelasting werd gekoppeld aan de consumptieprijzen en de toename van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Daarnaast was er een vertikaal solidariteitsmechanisme voor het gewest dat minder inkomsten had.
Gemeenschappen: het % van de BTW inkomsten werd gekoppeld aan de consumptieprijzen en het aantal schoolgaande kinderen (nvdr voor de gemeenschappen is de grootste uitgave voor onderwijs).
Het resulteerde in volgende beschikbare financiële middelen voor de gewesten en gemeenschappen (in % van hun totale inkomsten)
Gewesten:
Eigen regionale taksen 20,14 %
Aandeel PB 21,98 %
Solidariteitsmechanisme 2,57 % (voor de armste)
Overdrachten voor specifieke behoeften 5,37 %
Gemeenschappen:
Aandeel PB 14,39 %
Aandeel BTW 32,55 %
Overdrachten voor specifieke behoeften 2,99 %
Een belangrijke vaststelling hierbij is dat de G&G slecht 20 % van de eigen inkomsten genereren en dat 80 % van de federale staat komt. Dat is het consumptiefederalisme waarbij de inkomsten federaal worden geïnd en de uitgaven gedaan worden door de G&G.
Het verschil tussen eigen inkomsten en dotaties (Fiscal gap) is voor België 60 % terwijl bij voorbeeld dat in Oostenrijk slechts 38,4 % is; Canada 15 % en in Duitsland zelfs – 9,3% (wat betekent dat de regio’s in Duitsland meer zelf innen dan dat ze krijgen van het federale niveau).
Een tweede belangrijke bemerking is dat de inkomsten van een regio niet enkel afhangen van de eigen economische prestaties. Ze zijn zelfs substantieel afhankelijk van de prestaties van de andere regio’s. Dat wordt duidelijk wanneer men de beschikbare inkomsten per persoon bekijkt (in euro):
De weergegeven totalen omvatten de eigen inkomsten en de verschillende dotaties zoals hiervoor vermeld.
Vlaams gewest 1.830 euro
Waals gewest 1.870
BHG 2.332
Nat gemiddelde 1.892
Vlaamse gemeenschap 1.856 euro
Franstalige gemeenschap 1.935
Het resultaat is dat het Vlaams gewest over 3,3 % minder dan het gemiddeld nationaal inkomen beschikt, het Waals gewest net onder het gemiddelde blijft maar over 40 euro per persoon meer beschikt dan het Vlaamse gewest. Het BHG 23 % boven het nationaal gemiddelde zit.
De Franstalige gemeenschap beschikt per persoon over 79 euro meer dan de Vlaamse gemeenschap. Dat het onderwijs in Wallonië en Brussel minder performant is dan het Vlaamse is dus niet te wijten aan een gebrek aan financiële middelen.
De tekortkomingen in de financieringswet van 1989
Een opsomming van enkele aspecten:
Er is een overcompensatie waardoor voor Wallonië het inkomen per hoofd zou dalen bij een economische groei, omdat het verlies aan compensaties groter is.
Een gebrek aan competitie tussen de federale en de gefederaliseerde entiteiten.
Weinig of geen controle op het gebruik van de financiële middelen door de regio’s. Gebrek aan transparantie en zonder verantwoording te moeten afleggen.
De G&G kunnen meer geld uitgeven dan voorzien zodat de federale overheid de inkomsten moet aanpassen (meer inkomsten = belastingverhoging of verhoging van de staatsschuld)
De regionale bijdragen voor de federale inkomsten
In tegenstelling tot wat sommigen beweren, nl dat Vlaanderen overgefinancierd wordt door deze dotaties is fout. Integendeel, Vlaanderen heeft in de periode 1999 – 2007, 554 miljoen euro bijgedragen aan de staatskas terwijl Wallonië en de Frans gemeenschap jaarlijks respectievelijk 53 en 51 miljoen in het deficit gingen bovenop het jaarlijkse federale deficit van 2538 miljoen euro.
Uit deze cijfers blijkt duidelijk dat Vlaanderen efficiënter omgaat met zijn middelen of om een populaire uitdrukking te gebruiken het beter doet, wat niet betekent dat het niet nog beter kan.
Hoewel het geen louter boekhoudkundige oefening is betekenen bovenstaande cijfers dat in de beschouwde periode het onevenwicht tussen Vlaanderen en BHG + Wallonië opliep tot 1,5 miljard euro. De Vlaamse besparing volstond niet om het bijkomend deficit van Wallonië en BHG te compenseren.
Anders Gelezen: enkele bedenkingen
Uit voorgaande blijkt dat vanaf het begin de financiering van de gefedereerde entiteiten gebruikt werd om de zwakste schakel meer inkomsten te geven. Dat met de financieringswet dit leidt tot een hoger inkomen per hoofd voor Wallonië dan voor Vlaanderen is onverdedigbaar. Tel daarbij de bijdragen van Vlaanderen om het globale financieringstekort te reduceren versus de tekorten in Brussel en Wallonië waardoor de staatsschuld verder steeg en de situatie wordt wel heel ongelijk voor Vlaanderen.
Het voorstel van de KULeuven voor een nieuw financieringssysteem
Een nieuwe financiering dient gekoppeld aan meer verantwoordelijkheid voor de G&G. Zo zouden de G&G zelf moeten instaan voor de pensioenkosten van hun ambtenaren in plaats van het federale niveau (logisch gezien de G&G zelf beslissen hoeveel ambtenaren ze aanwerven). Momenteel hebben de G&G reeds fiscale instrumenten om een gedifferentieerd beleid te voeren maar dat is beperkt, zowel in middelen als in de domeinen en staat los van de responsabilisering van het gebruik van de dotaties.
De arbeidsmarkt is zeer verschillend zoals blijkt uit onder meer de tewerkstellingsgraad:
(Koen Algoed; vergelijkende studie tussen de 93 EU regio’s))
Vlaanderen 65,7 %
Wallonië 55,9 %
BHG 49,2 %
De verhoging van de eigen (G&G) inkomsten dienen te voldoen aan volgende criteria:
Meer transparantie en verantwoording van de beleidsacties
Decentralisatie van een deel van de personenbelasting en vennootschapsbelasting
Beloning (incentive) voor maatregelen die de tewerkstelling bevorderen
Beperken van de negatieve effecten van de competitie tussen de verschillende regionale belastingen (niet enkel binnen België)
Wederzijdse steun (solidariteit) kan beter horinzontaal tussen G&G georganiseerd worden in plaats van verticaal via het federale niveau. Hiervoor worden meerdere redenen aangehaald.
Financiering van Brussel: een speciaal geval
Hoewel het BHG per hoofd het grootste inkomen heeft (groter dan Vlaanderen en Wallonië) claimt het BHG meer financiële middelen (500 miljoen euro op jaarbasis). Een van de argumenten is dat Brussel instaat voor 20 % van het BBP hoewel het maar 10 % van de bevolking telt en veel pendelaars zorgen voor inkomsten in het BHG maar belastingen betalen in de andere gewesten. Dit kan gelezen worden als een pleidooi voor een regionale ‘productietaks’ naast de personenbelasting en de BTW.
Een alternatief zou kunnen zijn om het bevolkingsaantal te verhogen met de netto import van tewerkgestelden in BHG.
Het Leuvense voorstel
De federale dotaties aan de gewesten vervangen door een personenbelasting, zowat 50 % van de bestaande personenbelasting.
De gemeenschappen kunnen rekenen op een financiering vanuit het gewest (vanuit de gewestelijke personenbelasting) en een vast percentage van de federale BTW inkomsten.
Het actueel vertikaal herverdelingsmechanisme (solidaiteit) wordt vervangen door een horizontaal herverdelingsmechanisme tussen de gewesten zodat elke regio per hoofd tot 95 % van het nationaal gemiddelde inkomen heeft.
Voor BHG wordt de mogelijkheid voorzien, op voorwaarde van transparantie, om bijkomende middelen te geven voor de functie van hoofdstad van België en de EU.
Teneinde de overgang soepel te laten verlopen dient er een overgangsperiode voorzien waarbij elke regio zou kunnen starten met dezelfde middelen als deze waarover ze nu beschikken.
Anders gelezen: Vooral de vervanging van de federale dotaties door belastingen en de rechtstreekse solidariteit tussen gewesten is voor de Franstaligen moeilijk te aanvaarden. Momenteel klinkt de NON zeer duidelijk, terwijl de Vlaamse JA vanzelfsprekend is omdat het aandeel van de financiering in handen van de gewesten veel groter wordt en zorgt voor een responsabilisering van de gewesten (en gemeenschappen). Maar ook het herverdelingsmechanisme rechtstreeks tussen gewesten zorgt voor meer transparantie en minder kans op misbruiken.
Pjotr
ANDERS GELEZEN
17 augustus 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten