16 januari 2009

Defensie heeft oud materieel én oud personeel

Analyse van de defensiepolitiek inzake het materieel

Onder de titel ‘Solden bij het Leger’ wijdt De Morgen een artikel aan de verkoop van totaal verouderd militair materieel. Prof L Devos, historicus en docent aan de KMS en KUL verklaart: “het leger had lang de neiging om materieel te kopen dat niet honderd procent voldeed en het dan eindeloos te verbouwen”. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om nog eens – en terecht – de compensatiepolitiek te hekelen: “eigenlijk had het geld voor die aankopen moeten worden afgetrokken van de budgetten van de ministeries van economie en werk”.
Kees Homan, defensiespecialist van het Clingendael instituut zegt: “Jullie zullen het leger nooit genoeg kunnen moderniseren of zelfs maar op niveau brengen van de andere Europese landen”.
Is deze kritiek gegrond, dan nog blijft het een vrijblijvende oefening en is er vooral nood aan een analyse inclusief een aanzet tot een betere materieelpolitiek.

De vastlegging van de behoefte, de eerste stap in de verwerving van nieuw materieel, is in de loop van het Flahaut tijdperk grondig gewijzigd. Kwantitatief is men afgestapt van een ‘reserve’ zodat voor de nieuwe hoofdmateriëlen (gevechtsvoertuigen, -vliegtuigen, …) er geen ‘sustainability’ meer is. Geen logistieke reserve meer en evenmin een operationele reserve voor oefeningen en zelfs niet voor vredesoperaties. Elk verlies van een voertuig/vliegtuig/… moet daarom gecompenseerd worden door een nieuwe aankoop. Indien dit al mogelijk is in vredestijd dan nog zal het snel één of meer ja(a)r(en) duren vooraleer de vervanging een feit is. Door deze politiek voldoet men niet meer aan de NAVO verplichtingen.

Inzake kwaliteit is er de permanente druk vanuit de Belgische (vooral Waalse) industrie om mee te kunnen profiteren van elke aankoop. Hoewel Verhofstadt op een bepaald ogenblik de compensaties wou afbouwen, werd het een van zijn loze beloften. Maar er is nog een ander probleem dat minder aan bod komt: de onverklaarbare behoefte van zowel de militaire autoriteiten (generaals) als de technische diensten om geen genoegen te nemen met een bestaand materieeltype (aankoop ‘on the shelf’ zonder Belgische tierelantijntjes) waarvan de kwaliteiten en gebreken gekend zijn. Voor de technici is deze drang nog begrijpelijk want zo rechtvaardigen ze grotendeels hun bestaan, maar wat de generaals bezielt om geen genoegen te nemen met materieel dat in dienst is in de krijgsmachten van de grote partners (Europese of Amerikaanse) is totaal onbegrijpelijk. Of worden ze daartoe verplicht door de politici?

De vervanging van het bestaande materieel veroorzaakt twee problemen waarvoor nooit een degelijke oplossing werd gevonden:
- de financiële middelen waren altijd ontoereikend om het materieel op het einde van een ‘optimale’ levensduur te kunnen vervangen. Gevolg: de logistieke kosten swingen de pan uit en het schaarse geld voor de tewerkstelling (waaronder de training) gaat naar zinloos onderhoud. Inclusief hoge stockeringskosten.
- Het verouderd materieel kan niet meer verkocht worden aan een redelijke prijs, soms omdat de USA haar toelating weigert, maar vooral omdat geen enkel land het materieel nog wil. Tenzij een of ander regime dat behoefte heeft aan enkele exemplaren voor het nationaal defilé.

Is er dan geen oplossing mogelijk?

Absoluut wel. Een eerste belangrijke beslissing moet ervoor zorgen dat voor het hoofdmaterieel enkel nog types gekocht worden die bestaan en hun deugdelijkheid hebben bewezen, ZONDER technische aanpassingen die niet alleen duur maar soms ook onbetrouwbaar zijn. Betrouwbaarheid is in veel gevallen belangrijker dan het laatste technologisch snufje dat meestal zeer veel kost (altijd meer dan ingecalculeerd) en soms (dikwijls) niet geeft wat de wapenfabrikanten beloven.
Verder is, wegens de kleinschaligheid en de dure aankoopkosten, een efficiënt en betaalbare materieelpolitiek enkel nog mogelijk door operationeel en logistiek samen te werken met andere EU/NAVO partners. Het afstemmen van onze materieelpolitiek op Nederland ligt voor de hand. Alleen zijn er de bekende ‘communautaire’ meningsverschillen en gebeurt er niets.

Maar ook de meest adequate materieelpolitiek zal altijd gebukt gaan onder de onevenwichtige verdeling van de krappe financiële middelen. Het essentiële – bijna existentiële - probleem voor defensie is het teveel aan (te oud) personeel. Defensie is het enige ministerie waar men functies creëert niet omwille van de werklast maar omwille van het overtollig personeel.

Voor dit acuut probleem zijn drastische ingrepen nodig, waarvoor – ook vandaag - de politieke moed ontbreekt. Het gaat niet enkel om het wegsturen van oudere medewerkers, maar om een herziening van de ganse personeelspolitiek, inclusief vorming, training en inzetpotentieel. Wie zal het aandurven om dat op tafel te leggen?

Aanmodderen kan iedereen.

Pierre Therie
Kolonel SBH bd

Geen opmerkingen: